De tweedeling

Het katholieke lager onderwijs in de wijk de Laak in Eindhoven tussen 1940 en 1970.

Om in de jaren 30 van de vorige eeuw de snelle aanwas van katholieke schoolkinderen het hoofd te bieden, werd in het Villapark in Eindhoven voor een bijzondere oplossing gekozen. In plaats van een uitbreiding van de bestaande scholen werd zowel pal naast de lagere school voor jongens aan de Tongelresestraat, als naast die voor meisjes aan de Kwartelstraat, een nieuwe zelfstandige school gebouwd. Het voedingsgebied van de scholen, de St. Antonius van Padua-parochie, strekte zich uit over het Villapark en de Josephbouw, later kortweg de Bouw genoemd.
Voor een belangrijk deel van de bewoners uit het Villapark, met zijn enorme villa’s voor fabrikanten en ruime huurwoningen voor kaderpersoneel, ambtenaren en leraren, was een en dezelfde school voor hun kinderen en de kinderen uit de Bouw, de naastgelegen arbeiderswijk, een doorn in het oog. Het bouwen van een tweede, zelfstandige school naast de bestaande scholen, zou behalve het probleem van de snelle aanwas ook dat probleem kunnen oplossen. De bestaande scholen zouden bestemd worden voor de Bouw, de nieuwe scholen voor de leerlingen uit het Villapark.

Auteurs Thérèse en Mieke Carpaij
Ansichtkaarten Jan Spoorenberg

Kaart Eindhoven.

Mieke Carpaij

Thérèse Carpaij

Waarom dit verhaal



...Ach, heel' leven is één keten van absurde
coïncidenties en je ouderlijk huis
gewoon de plek waar één van die triljarden
triljarden dobbelstenen van het toeval even
liggen bleef en toevallig net met jou erin.

Cees Buddingh’

Wij woonden in het Villapark, in de Valklaan, een straat met half-vrijstaande huizen uit de vroege jaren twintig van de vorige eeuw. Als je vanuit de Bouw de Tongelresestraat overstak, vormde de Valklaan de toegangspoort naar het Villapark. De Valklaan was in meerdere opzichten een overgangsgebied, van onbemiddeld in de Bouw, via matig bemiddeld in de Valklaan en directe omgeving, naar de zeer bemiddelde bewoners van Parklaan en omgeving. Inmiddels vormen de twee buurten het Villapark en de Bouw (inmiddels Lakerlopen) in het huidige Eindhoven samen een wijk: De Laak.
Vader was in de jaren dertig en veertig van de vorige eeuw hoofd van de ‘nieuwe’ jongensschool aan de Tongelresestraat. We waren thuis met elf: vader, moeder en negen kinderen, drie jongens, zes meisjes. Een groot gezin, iets wat bij de katholieke bewoners van het Villapark geen uitzondering was.

Na de kleuterschool aan de Fazantlaan gingen we naar de Ursulaschool aan de Treurenburgstraat. Daarnaast, op de hoek van de Treurenburgstraat en de Kwartelstraat, stond nog een katholieke lagere school voor meisjes, de Angelaschool. Het was echter vanzelfsprekend dat wij naar de Ursulaschool gingen. We woonden immers aan de ‘goede’ kant van de Tongelresestraat, de harde scheidslijn tussen het Villapark en de Bouw, de arbeiderswijk. De Angelaschool was voor de meisjes uit de Bouw. Onze straat lag op hun route naar school. Ondanks dat ze iedere dag voorbij ons huis liepen en we een gemeenschappelijk schoolplein hadden, was er geen enkele vorm van contact tussen ons. Dat was geen keuze, dat was vanzelfsprekend.

Vijfenzestig jaren later denk je, waarom was dat zo? Waar werd de kiem daarvoor gelegd? Je verbaast je iedere dag over de tweedeling, de scheidslijnen in de wereld en de polarisatie die daar het gevolg van is. Achteraf vraag je je af hoe we zo onnozel konden zijn over de scheidslijn in onze eigen jeugd, over de gevolgen die de tweedeling die daar het gevolg van was, had voor degenen die zich bevonden aan de andere kant van de lijn en voor onze houding van vandaag ten opzichte van hen.
Maar er dringt zich nog een vraag op: is het nu beter geregeld? Zijn er in de vele jaren daarna oplossingen gevonden om het verschil in cultureel en sociaal kapitaal waarmee kinderen hun schoolcarrière starten, te overbruggen zodat er een eerlijker speelveld bestaat voor de selectie na de basisschool en voor de maatschappelijke carrière die daardoor binnen bereik komt of juist niet?

In het NRC van 1 april 2022 is het verhaal te lezen over twee scholen in Arnhem, de Julianaschool en de Witte Vlinder. (1)  De scholen liggen honderd meter van elkaar in twee aan elkaar grenzende wijken, de Paasberg aan de ene kant van de Rosendaalseweg, de Geitenkamp aan de andere. In de Paasberg wonen volgens het artikel overwegend witte tweeverdieners met ruime koopwoningen uit de jaren dertig. In de multiculturele Geitenkamp staan kleine huurhuizen. De wijk wordt gekenmerkt door hoge werkloosheid en schulden.
Citaat: “….Wie geboren is op de Paasberg gaat haast vanzelfsprekend naar de Julianaschool, die een lange wachtlijst heeft. De kinderen van de Geitenkamp gaan naar de Witte Vlinder, die krimpt. De scholen liggen zo’n honderd meter van elkaar, maar de leerlingen komen elkaar nauwelijks tegen. Ook niet na de basisschool: de meeste leerlingen van de Julianaschool gaan naar havo of vwo, terwijl de meeste leerlingen van de Witte Vlinder naar het vmbo gaan…”

Dit verhaal van nu lijkt een kopie van het verhaal van de scholen in het Villapark in de jaren veertig en vijftig. De Tongelresestraat in Eindhoven in de eerste helft van de vorige eeuw, is in Arnhem de Rosendaalseweg nu. De consequenties voor de leerlingen zijn nog steeds dezelfde.

Om iets van het hardnekkige fenomeen van onderwijssegregatie in een land, dat prat gaat op zijn hoge graad van nivellering, te begrijpen, gaan we terug naar onze eigen jeugd. We zijn nieuwsgierig naar wat de beweegredenen in ónze tijd waren om onze omgeving zo in te richten. En hoe het kon dat we dat als kinderen zo vanzelfsprekend vonden. We gaan op zoek naar herinneringen en overblijfselen van onze schooljaren in het Villapark. Misschien dat we na deze exercitie iets meer begrijpen van de vanzelfsprekendheid waarmee kinderen tot de dag van vandaag de scheidslijnen accepteren die voor de meeste van hen hun toekomst bepalen. 

(1) Patricia Veldhuis: Het wordt geen Einstein, zegt de vader van Maureen; NRC 1 april 2022

Anton Philips bouwt zijn eerste villa De Laak, Parklaan 99 in 1906-1907.
Geschiedenis Parklaan: https://www.eindhovenfotos.nl/2/parklaan_inleiding.html

Het Villapark

In 1907 bouwt Anton Philips op de hoek van de Nachtegaallaan en de Parklaan zijn nieuwe onderkomen, villa De Laak. Het zal de start worden van een hele nieuwe wijk, het Villapark. De ontwikkeling van het gebied in de directe omgeving wordt voor Anton een persoonlijk project waarin hij zowel waakt over zijn persoonlijke als over zijn bedrijfsbelangen.
Samen met collega-fabrikanten richt hij de bouwgrondmaatschappij Stratum-Tongelre op. De gronden langs de Parklaan worden met name aan collega-fabrieksdirecteuren verkocht die, net als hij kapitale villa’s laten bouwen. Om ingenieurs en andere hoogopgeleiden uit de rest van het land te verleiden naar Eindhoven te verhuizen, start het bedrijf in 1914 speciaal voor hen de bouw van de eerste huizen aan de Uiverlaan en in de jaren 20 aan de dwarsstraten van de Parklaan. Om te zorgen voor goed onderwijs voor zijn hoger personeel dat zich niet aangetrokken voelt tot het katholieke onderwijs, stimuleert Anton de stichting van de Nutsschool in 1914 aan de Reigerlaan en het Lorentzlyceum in 1930 aan de Parklaan.

Jongens en meisjes Lyceum Lorentz Parklaan 15-17.
Gevestigd in woonhuizen gebouwd 1930.

Nutsschool in 1914 aan de Reigerlaan.

De gemeente Eindhoven past zich in het Villapark aan, aan de door Anton Philips gestarte inrichting van de wijk. Na de annexatie in 1920 door de gemeente van o.a. de dorpen Stratum en Tongelre, bouwt woningbouwvereniging De Middenstand 58 woningen in het Villapark voor het hogere kader van gemeenteambtenaren, leraren en anderen.
Het Villapark wordt een elitaire wijk, met daarbinnen een streng gehandhaafd onderscheid tussen meer en minder elitair, tussen Philips en niet-Philips, tussen katholiek en niet-katholiek, tussen autochtone Brabanders en import. (2)
De broodnodige middenstand, slager, kruidenier, groenteboer, bakker etc., bevindt zich aan de rand van de wijk en met name in de Tongelresestraat, niet tussen de villa’s.

(2) Tongelre nog an toe, Stadsdeel van Eindhoven onder de loep, Eindhoven, 2008, (p 159-160)

Ferdinand Bolstraat, Eindhoven.

De Bouw

Aan de andere kant van de Tongelresestraat, waar de akkers van Klein Tongelre liggen, wordt in 1919 door de nieuwe katholieke woningbouwvereniging Sint Joseph 6,5 hectare grond aangekocht voor de bouw van een arbeiderswijk. Het bouwen van nieuwe, fatsoenlijke huizen, wordt gezien als een belangrijk middel om de katholieke werkman verder te emanciperen. De locatie is uitgekozen omdat rond het naburige Eindhovense kanaal veel fabrieken staan. De bouw van 311 woningen start begin jaren 20 van de vorige eeuw. De bekende stedenbouwkundige Louis Kooken, die in Eindhoven dan al veel verschillende en aansprekende gebouwen heeft gerealiseerd en ook de woningen voor woningbouwvereniging de Middenstand op zijn naam heeft staan (3), ontwerpt de wijk. Men kan echter nauwelijks het geduld opbrengen om te wachten op zijn uitgewerkte plannen en begint vast aan de bouw. Dat zorgt voor problemen bij de totstandkoming en al na korte tijd ook voor veel onderhoud. De wijk krijgt verschillende benamingen: Wijk 311, de Josephbouw of kortweg de Bouw.(4)
Omdat Anton Philips door het gemeentebestuur van Eindhoven en die van de omliggende gemeenten behoorlijk dwars wordt gezeten in zijn uitbreidingsplannen, koopt hij in 1909 met behulp van stromannen 16 hectare grond in Strijp en bouwt daar de eerste fase van Philipsdorp. Dat laten de katholieke bestuurders niet op zich zitten en richten als tegenhanger woningbouwvereniging Sint Trudo op. Het is deze bouwvereniging die na de bouw van de 311 arbeiderswoningen door Sint Joseph in het latere Lakerlopen, tijdens en na WO II daar nog eens 221 woningen weg zet. In een tweede fase nog eens gevolgd door 264 woningen. Op de website van de woningbouwvereniging is in een bericht uit 2017 ironisch genoeg te lezen dat nagenoeg al het erfgoed en de grond van Philips inmiddels in het bezit is van woningbouwvereniging Sint Trudo. (5)

(3) https://eindhovenfotos.nl/3/architecten_villapark.html
(4) https://www.onsplatform.tv/lakerlopen/geschiedenis
(5) https://www.trudo.nl/nieuws/honderd-jaar-sint-trudo

Frans Halsstraat, Eindhoven.

Jan Steenstraat, Eindhoven.

Het katholieke onderwijs 

De pacificatie van 1917 maakt in Nederland een einde aan de jarenlange schoolstrijd door christelijke partijen voor gelijkberechtiging van het christelijk onderwijs aan het openbaar onderwijs. In ruil voor katholieke en protestantse steun voor de invoering van het algemeen kiesrecht voor mannen, wordt in een nieuwe onderwijswet het bijzonder onderwijs - gebaseerd op levensbeschouwing of religie - financieel gelijkgesteld aan het openbaar onderwijs. Vanaf dat moment wordt het voor confessionelen veel makkelijker om nieuwe scholen te stichten. Er volgt dan ook een explosie aan katholieke scholen. Het Villapark blijft niet achter.
Vanaf 1918 worden door de inzet en volharding van Pastoor van Oerle, de bouwpastoor van de Antonius van Paduakerk in de Fazantlaan, en met medewerking van het bisdom, in het
Villapark een katholieke lagere school voor jongens, een voor meisjes en een bewaarschool opgericht.

Carolus Borromeusschool en patronaat, Tongelresestraat Eindhoven
(foto: Eindhoven in Beeld) circa 1930.

De eerste katholieke scholen in het Villapark

In 1922 opent aan de Tongelresestraat de lagere school voor jongens. In eerste instantie wordt de school vernoemd naar de heilige Drievuldigheid, maar later omgedoopt tot de Carolus Borromeusschool.

In 1916 krijgen de Ursulinen uit Boxtel voet aan de grond in Eindhoven. Boxtel is ook het dorp waar Pastoor van Oerle vandaan komt. Zijn eigen zus behoort tot de orde der Ursulinen. Het helpt hem ongetwijfeld om de nonnen zo ver te krijgen dat ze zich in 1918 in zijn nieuwe parochie gaan vestigen. In dat jaar start de orde met de bouw van een klooster aan de Kwartelstraat. Al in september van datzelfde jaar wordt een lagere school voor meisjes en een bewaarschool geopend. (6) Naar de bewaarschool mogen zowel jongens als meisjes. Er wordt gewerkt volgens de methode Fröbel.
Enkele jaren later laten de nonnen haaks op het klooster en in het verlengde ervan langs de Kwartelstraat, een lagere school voor meisjes wegzetten, de Sint Angelaschool. 

(6) Eindhovensch Dagblad, 1 juli 1918

Antoniuskerk, klooster Ursulinen en ingang Angelaschool van de zusters in de Kwartelstraat.

Angelaschool van de zusters Ursulinen, ingang Kwartelstraat, 1919-1929.

Vermenging der standen

Een belangrijk deel van het Villapark kan zich de eerste decennia van de twintigste eeuw, wentelen in een comfortabel isolationisme. Voor de katholieke inwoners, zowel fabrikanten als hoogopgeleide werknemers, ligt dat echter anders omdat het verzorgingsgebied van de katholieke scholen voor lager onderwijs en van de parochiekerk Sint Antonius van Padua, zich uitstrekt tot over de Tongelresestraat en ook een groot deel van de arbeiderswijk de Bouw omvat. Het conservatieve katholieke establishment in het Villapark ziet met lede ogen aan hoe door het ontstaan van de nieuwe arbeiderswijk grenzend aan de eigen wijk, met name in het onderwijs een ongewenste vermenging der standen plaatsvindt. Na een jaar of tien dient zich echter, dankzij de medewerking van mijnheer pastoor, een oplossing aan. 

De oplossing
Zowel de groei van het Villapark als die van de Bouw zorgen voor een snelle aanwas van leerlingen. Dat noopt katholieke schoolbesturen in de vroege jaren dertig tot het bouwen van extra scholen. Aan de Treurenburgstraat bouwen de Ursulinen een nieuwe, tweede, meisjesschool, de St. Ursulaschool. Aan de Tongelresestraat komt een nieuwe jongensschool, de Sint Stanislausschool, die in 1932 plechtig wordt ingezegend. (7) Zowel de oude als de nieuwe jongensschool staan onder het beheer van de Sint Josephvereniging, een vereniging die in Eindhoven en omstreken zo’n veertigtal scholen bestuurt. 

(7) Eindhovensch Dagblad, 11 mei 1932

In de Kwartelstraat van links naar rechts de Antoniuskerk, het klooster Sint Angela, de meisjesschool Sint Angela en de zijkant van de Ursulaschool. Om de hoek in de Treurenburgstraat de voorkant van de meisjesschool Sint Ursula, 1931. Op de bovenverdieping van deze school is vanaf 1938 de Jeanne dArc-mulo gevestigd. Het gebouw is in 1990 gesloopt.

De oplossing die zich aanbiedt ziet er als volgt uit. Vanaf nu gaan meisjes uit de Bouw naar de oude Angelaschool. De pastoor besluit samen met het hoofd van de Ursulaschool uit welke straten leerlingen zich mogen aanmelden voor de Ursula of voor de Angelaschool. De meisjes uit het Villapark gaan naar de nieuwe Ursulaschool, later in de volksmond de ‘doorleerschool’ genoemd.
De oude jongensschool aan de Tongelresestraat wordt de school voor de jongens uit de Bouw en de nieuwe school is bestemd voor de jongens uit het Villapark. Omdat de jongensscholen niet, zoals de meisjesscholen, gesticht zijn door een religieuze orde, bestaat het personeel uit katholieke leken. Toch is ook hier de kerk niet ver weg. De pastoor roept tijdens de zondagsmis vanaf de preekstoel af uit welke straten de leerlingen zich mogen aanmelden voor de Carolus Borromeusschool en uit welke straten voor de Sint Stanislausschool.
Zowel de gebouwen van de lagere meisjesscholen als die van de jongensscholen staan haaks op elkaar. De meisjesscholen delen het schoolplein. De jongensscholen hebben gescheiden schoolpleinen: de oude school achter het gebouw, de nieuwe school vóór het gebouw. Een muur tussen de pleinen zorgt ervoor dat de leerlingen tijdens het speelkwartier geen contact met elkaar hebben.   

Klassenfoto op de Stanislausschool met meester Van der Weerden, 1934-1935.
Bijbelse voorstellingen aan de muur en de leerlingen met de armen over elkaar,
1934-1935 (foto: Eindhoven in Beeld).

Links: Kwartelstraat met vooraan zijkant Ursulaschool, daarachter Angelaschool.
Rechts: Treurenburgstraat met voorkant Ursulaschool, 1990.
(foto: Eindhoven in Beeld)

Aan de Tongelresestraat links de Stanislausschool en rechts de Carolus
Borromeusschool.
(Bron: Google streetview 2010)

Verschillende ingangen en gescheiden speelplaatsen.
De Carolus Borromeusschool (ingang Tongelresestraat) wordt (in 2023?) omgebouwd tot appartementen. De Stanislausschool (haaks erop) wordt afgebroken om plaats te maken voor nieuwe appartementen. De speelplaats wordt een gemeenschappelijke
tuin. zie: https://www.okkoproject.nl/projecten/eindhoven-de-laak-de-ronde/

De tweedeling op de kleuterschool

In 1930 laten de Ursulinen aan de Fazantlaan ook een kleuterschool bouwen. In het gebouw komt naast een gedeelte dat blijft werken volgens de methode Fröbel, ook een gedeelte waar volgens de methode Montessori gewerkt gaat worden.(8)  In tegenstelling tot de lagere scholen zijn de kleuterscholen gemengd. Jongens en meisjes gaan samen naar school.
De sorteermachine treedt al vroeg in werking. Maar anders dan bij de lagere scholen. Het is een selectie die in principe door de ouders zelf wordt uitgevoerd, al dan niet bijgestuurd door het hoofd, gedurende lange tijd Mère Vincentia van de orde der Ursulinen. Uitzonderingen daargelaten gaan de meeste jongens en meisjes uit het Villapark als voorbereiding voor hun lagere schoolcarrière naar de Montessorikleuterschool, de andere kinderen naar de Fröbelschool. Kleuterscholen worden in Nederland dan nog aangeduid als bewaarscholen. Pas vanaf 1955 wordt de term kleuterschool wettelijk verankerd.
In 1951 worden het klooster aan de Kwartelstraat, de meisjesscholen en de bewaarscholen overgenomen door de zusters van het H. Hart en verdwijnen de Ursulinen in het Villapark uit beeld. 

(8)  Eindhovensch Dagblad, 10 juni 1931

Montessori-kleuterschool met zuster Vincentia. Meisje rechts, dat druk bezig is, is Mieke Carpaij.
(foto: Eindhoven in Beeld)

Herinneringen 

Frans de Wit, schoolhoofd

Frans de Wit is van 1945 tot 1966 onderwijzer aan de Carolus Borromeusschool. In 1966 wordt hij benoemd tot hoofd van de school. Na het samengaan van de Carolus Borromeusschool en de St. Stanislausschool, is hij vanaf 1970 tot zijn pensionering hoofd van de nieuwe school De Laak. 

foto: Privé-archief.

Kamperen in Mierlo als afscheid van de zesdeklassers van de nieuwe gefuseerde school De Baak. Met leerkrachten, hoofd van de school en kapelaans, 1968/1969. Gele cirkel: Frans de Wit, rode cirkel: Jan Huijsmans.
(foto: Eindhoven in Beeld

De sollicitatie

Frans is 19 jaar als hij aan de kweekschool aan de Hemelrijken in Woensel zijn onderwijzersdiploma haalt. Dat hij heeft kunnen studeren dankt hij aan het feit dat zijn vader bij Philips werkt en in aanmerking komt voor een bijdrage in de studiekosten van zijn kinderen door het Philips van der Willigenfonds.
Na zijn afstuderen in 1945 solliciteert hij naar een baan als onderwijzer op de Carolus Borromeusschool. Hij moet daarvoor niet zijn opwachting maken bij het toenmalige schoolhoofd, mijnheer Vriens, maar bij pastoor van Oerle, voorzitter van het schoolbestuur. De huishoudster doet open en sommeert hem te wachten in de hal. Hij is onder de indruk van het gebouw. Heel wat anders dan het kleine huis thuis. Als de pastoor de hal inkomt, vraagt hij eerst wat zijn vader doet en hoeveel kinderen “ze” hebben. Zijn vader werkt al 40 jaar bij Philips en ze hebben zes kinderen. Dat blijkt gelukkig voldoende om Frans binnen te laten in de spreekkamer. De pastoor stelt vragen maar naar zijn opleiding informeert hij niet. Met zijn diploma zit het wel goed. Hij is aangenomen.

Hoofd der school
Frans heeft het op de school naar zijn zin. Schoolhoofd Vriens is getekend door de oorlog. Hij heeft in het verzet gezeten en ondergaat daar nog de gevolgen van. Er is een waarnemend hoofd.
Op school en in de klas van Frans zitten voornamelijk kinderen uit de Bouw. De kinderen uit het Villapark gaan naar de Sint Stanislausschool ernaast. Waarom dat zo is ontdekt hij pas 20 jaar later. In 1966 wordt hij hoofd van de Carolus Borromeusschool. Omdat het leerlingenaantal terugloopt en er bezuinigd moet worden, besluit het bestuur van de St. Josephvereniging dat de oude en de nieuwe school moeten fuseren. Het bestuur vraagt Frans de andere school ‘erbij te nemen’. Het is eigenlijk geen vraag, meer een opdracht. De cultuur op de oude school is een hele andere dan op de nieuwe. Het is op de oude gezelliger. Ieder jaar wordt er carnaval gevierd met een optocht. Leerlingen van de nieuwe school mogen kijken, maar niet meelopen. De oude school gaat ieder jaar met de leerlingen op schoolreis, de nieuwe school niet. Het cultuurverschil speelt ook bij het personeel. De onderwijzers van de oude school vinden het prima dat de scholen voortaan samen verder gaan, voor het personeel van de nieuwe school is het, zacht uitgedrukt, wennen. Als Frans op zijn kennismakingsronde als nieuw hoofd een van de klassen binnen komt, vliegen de jongens uit de bank en in de houding. De docent, altijd een hoed op in de klas, neemt die eerbiedig af. Dat is eens maar nooit weer, laat het nieuwe hoofd weten.

Carolus van Oerle, pastoor van de Antoniuskerk Villapark
Pastoor vanaf 1918 tot zijn afstand in 1950.
Bron: http://www.eindhoven-encyclopedie.nl

De tweedeling

Na zijn aanstelling maakt Frans duidelijk hoe hij denkt over het onderscheid tussen de twee scholen. Hij zorgt voor grote sloophamers waarmee het personeel van de Borromeusschool eigenhandig de muur tussen beide schoolpleinen sloopt.
Maar dan ontdekt de nieuwe schoolleider hoe de verdeling van de leerlingen over de twee scholen in het verleden in zijn werk ging. Zondags na de hoogmis kondigde pastoor van Oerle vanaf de preekstoel aan uit welke straten leerlingen kunnen worden aangemeld voor de nieuwe jongensschool en uit welke straten voor de oude. Na het afscheid van Van Oerle blijft het onderscheid in stand. Na verloop van tijd komen er echter minder kinderen uit het Villapark en moet het leerlingenaantal op de nieuwe school worden aangevuld met leerlingen uit de Bouw. Maar ook in de Bouw maakt de pastoor onderscheid. Zo mogen, zo nodig, jongens uit de Bosboomstraat en de Paulus Potterstraat wel naar de nieuwe school, maar jongens uit de Rubensstraat niet.
De verdeling van de meisjes over de twee scholen vindt plaats in overleg tussen de pastoor en het hoofd, in Frans zijn tijd zuster Louise van het Heilig Hart. Ze hanteren daarbij hetzelfde principe als voor de jongensscholen.

De nieuwe pastoor
Als Pastoor van Oerle in 1950 afscheid neemt wordt hij opgevolgd door Pastoor Holtus. Hoewel hij het verdeelsysteem van leerlingen over de scholen van Van Oerle overneemt, is hij een herder met een groot en warm hart voor de jeugd. Frans denkt met eerbied en ook bewondering aan hem terug. Een dag in de week komt de pastoor lesgeven, net als zijn kapelaans. Dat zorgt voor een regelmatig contact waar de schoolleider zijn voordeel mee doet. Naast zijn rol als onderwijzer is hij namelijk voor de Bouw ook een soort maatschappelijk werker. Hij komt bij huisbezoeken soms schrijnende toestanden tegen. Als hij die doorgeeft aan de pastoor dan gaan ze er samen heen en bedenkt de pastoor een oplossing. De ene keer betekent dat huisraad voor een gezin waar nog geen bed in huis te vinden is, een andere keer leidt het tot financiële of een andere vorm van ondersteuning.
Ook voor schoolverlaters werkt Frans samen met de geestelijkheid. Kapelaans gaan mee op de schoolverlatersweek en sluiten die aan het einde samen met hem gezellig af.
In het Eindhovens kanaal liggen roeiboten van de pastoor voor de zeeverkenners en zeilboten bij zijn privé-eilandje in Loosdrecht. Daar mogen de jongens zomers leren zeilen. De pastoor heeft daar ook een kapeltent en draagt er de hele zomer de mis op. Ook Frans wordt een keer door hem uitgenodigd om samen met zijn collega langs te komen. Ze moeten als laatste deel van hun reis met een roeiboot naar het eiland zien te komen. Aangekomen blijkt de uitnodiging niet bedoeld te zijn om te komen zeilen, maar om de kapeltent af te breken. Frans had het zich anders voorgesteld.

"Ome Jan" De slaapplaats voor jongeren uit villapark en de bouw op privé-eilandje in Loosdrecht. Leren zeilen in een BM.

De Laak

Na het samengaan van de oude en de nieuwe jongensschool wordt een prijsvraag uitgeschreven voor een nieuwe naam voor de gefuseerde school. Het wordt de Laak, naar het riviertje de Lakerloop dat vroeger door de Bouw en het Villapark gelopen heeft.
In de beginperiode van Frans zijn loopbaan zijn de armpjes nog keurig over elkaar en steekt een leerling zijn vinger op om te vragen of hij naar de wc mag. Later wordt dat anders. Het eerste jaar dat hij leidinggeeft aan de Laak loopt zijn zesde klas snel vol. Hij weet hoe hij ouders uit het Villapark enthousiast moet krijgen en pronkt op ouderavonden met nieuwe lesmethodes. Deze ouders hebben echter andere ideeën over de rol van een onderwijzer. Als een vader hem vraagt ervoor te zorgen dat zijn zoon naar het Augustinianum gaat, legt hij vriendelijk uit dat dat niet gaat gebeuren. De zoon is slim, maar lui. Hij zal hem wel achter zijn vodden zitten. En met succes. De jongen haalt het op eigen kracht. Frans krijgt een kistje wijn. In zijn ogen onterecht omdat hij slechts zijn werk heeft gedaan.
De ontwikkelingen gaan hard. In 1968 worden de meisjes- en de jongensscholen samengevoegd in het gebouw aan de Tongelresestraat. De jongens halen de meisjes en hun docenten in optocht af. Frans is opgetogen over de samenwerking met de onderwijzeressen. In het begin zijn de klassen van de meisjes en de jongens nog gescheiden. In de loop der jaren worden de klassen gemengd. Nonnen zijn er niet meer.

De scholen als sociale omgeving

Als hij in 1945 begint is hij 19 jaar, klein en mager. Fysiek is hij voor sommige flinke knapen uit de Bouw geen partij. Orde houden blijkt een uitdaging. In de banken zitten inktpotjes. Met regelmaat wordt door leerlingen de inkt uit de potjes in de haren gesmeerd van degene die voor hen zit.
Het verschil in sociale status tussen de leerlingen van de oude en de nieuwe school is groot. Contact is er nauwelijks, laat staan vriendschappen. Contact is er alleen wanneer ze vechten. Zijn opdracht is dan ze uit elkaar te halen. De leerlingen van de Tongelresestraat vechten overigens nog meer met de leerlingen van de Nutschool aan de Reigerlaan. Daar zitten vooral kinderen van beter gesitueerden en veel ouders die bij Philips werken. Ook zitten er sommige leerlingen die uit onvrede op de Tongelresestraat zijn weggegaan.
Het hoofd van de Nutschool is een aardige man en nodigt Frans een keer uit een ouderavond bij te wonen. Als het agendapunt financiën aan de beurt komt zijn er verschillende ouders die hun portefeuille pakken en honderd gulden op tafel leggen. Voor Frans onbestaanbaar. Dat gebeurt hem in geen 100 jaar! De meeste ouders van zijn school, dan nog de Carolus Borromeusschool, hebben geen geld. Sommigen leven zelfs in pure armoede. Een deel van de ouders kan de jaarlijkse schoolreis niet betalen. Pastoor Holtus springt graag bij maar wil leerlingen niet het gevoel geven dat het allemaal moeiteloos voor ze geregeld wordt. Ze bedenken een spaarkaart. Iedere vrijdag een dubbeltje inleggen. Met een volle spaarkaart kun je mee. De rest wordt aangevuld. Geen ouderbijdragen zoals aan de Reigerlaan.
Toch zijn in die periode ook in het Villapark, waar niet alleen de leerlingen van de Nutschool maar ook die van de St. Stanislaussschool vandaan komen, de inkomensverschillen tussen rijke fabrikanten, het hoge Philipskader en andere bewoners zoals ambtenaren, leraren en middenstanders groot. Wat echter de relatieve armoede van sommige gezinnen in het Villapark onderscheidt van die in de Bouw, is de schijn die moet worden opgehouden en die soms ten koste gaat van het plezier van de kinderen.
Frans de Wit gaat na 45 jaar met pensioen. De afgelopen jaren krijgt hij soms nog bezoek van onderwijzers die bij hem gewerkt hebben of ontmoet hij oud-leerlingen. Hij kijkt met hen met plezier terug op zijn lange werkzame leven aan de Tongelresestraat. 

Het verhaal van Walter, Hanny en Thérèse.

Frans Halsstraat, Eindhoven.

De leerlingen

Walter, Hanny en Thérèse uit de (Woning)Bouw

Walter is geboren in 1943, Hanny in 1947 en Thérèse in 1950. Ze hebben nog een broer en een zus. Walter woont sinds lang in Duitsland.
Het gezin woont in de jaren 40 van de vorige eeuw in de Tongelresestraat boven het café op de hoek met de Wouwermanstraat, later parochiehuis en daarna de winkel van de Gruyter. Daar worden de oudste vier kinderen geboren. Enkele jaren later verhuist het gezin naar de Frans Halsstraat, parallel lopend achter de Tongelresestraat. De bewoners noemen de wijk niet de Bouw, maar de Woningbouw. Daar wordt Thérèse geboren.
Voor de Frans Halsstraat is een pleintje. Er wonen in die tijd veel kinderen die veel buiten spelen. Ze gaan pas naar binnen als de lantaarns aangaan en moeder roept dat ze naar bed moeten. Ze hebben er een leuke jeugd en voelen zich er veilig, geborgen.
De meisjes lopen door het Mignotveldje naar de lagere school in het Villapark. Ze spelen vaak op het veldje. Later wordt het een park met een grote zandbak, een poedelbad en breed betegeld pad waar ze heerlijk kunnen rolschaatsen. Samen met de dochter van de kapper.
Vader werkt bij Philips op de Emmasingel. Werken bij Philips heeft voordelen. Je bent verzorgd van de wieg tot het graf. Of je naar de dokter moet of een bril moet hebben, alles wordt geregeld. Zelfs een vakantiehuisje in Someren. Om te studeren kan het Philips van der Willigenfonds bijspringen.

Tongelresestraat met rechts café De Beer.

Frans Halsstraat met plantsoentje.

Walter

Walter gaat naar de Carolus Borromeusschool. Leerlingen van de school zijn voorbestemd om naar de ambachtsschool te gaan. Ook Walter. Hij heeft twee jaar mijnheer Vriens als onderwijzer. Een aardige man die goed kan schilderen. Hij schildert het hele klaslokaal. Hoewel Walter zich mijnheer Vriens herinnert als een aardige man laat zijn rapport van de tweede klas zien dat mijnheer Vriens over hem iets minder vriendelijk denkt. Meester van Rooy is in de derde klas meer over hem te
spreken. In dat jaar worden ook de bezoeken ’s morgensvroeg aan de schoolmis bijgehouden.

Walter is zich niet bewust dat het in feite om twee jongensscholen gaat. Hij denkt dat het hele complex aan de Tongelresestraat één school is. Omdat de vader van een van de leerlingen in het bestuur zit, komt Walter in die periode bij de harmonie: Apollo’s Lust.
Na het zesde leerjaar wordt hij nog te jong bevonden om de school te verlaten en gaat naar de zevende klas op de zolder boven de Stanislausschool. Mijnheer Close is daar onderwijzer. Een hele aardige man. Er zitten in zijn klas allemaal leerlingen uit de Bouw.

Zevende klas Stanislausschool met meester Close. Walter: eerste rij, vijfde van links.

Eerste klas Carolus Borromuesschool met meester van Rooy. Walter: tweede rij, vierde van rechts.

Rapport Walter derde klas 1951-1952, meester Van Rooy.

Rapport Walter, tweede klas 1950-1951, meester Vriens.

Walter naar het seminarie.

Na de zevende klas gaat Walter naar het seminarie. Walter kiest voor het seminarie door mijnheer Close. Mijnheer Close is een fervente aanhanger van Don Bosco en zijn tehuizen voor arme jongeren. Hij laat zijn leerlingen papier en zilverpapier verzamelen om te verkopen om zo geld in te zamelen voor de paters Salesianen die het werk van Don Bosco voortzetten. Een of twee keer in de maand komt er een pater Salesiaan langs om het geld op te halen. Zo komt Walter met hem in contact en wordt warm gemaakt voor het seminarie. Oom Huub, de broer van zijn moeder, had achteraf liever gezien dat hij naar Boxtel was gegaan, naar de paters Assumptionisten op kasteel Stapelen, waar hij zelf is geweest.
Het seminarie van de Salesianen is een strenge kostschool in Ugchelen bij Apeldoorn. Walter moet om zes uur op. Het leven bestaat uit eten, studeren, werken, het huis schoon maken en veel bidden. De kostschool is niet gratis maar moeder ontdekt dat ze een aanvraag kan doen bij het Philips van der Willigen Fonds. Het fonds is bereid een deel te betalen als de ouders ook een deel voor hun rekening nemen. Behalve het schoolgeld moet er een uitzet komen en moet de was worden gedaan. Iedere week wordt daarvoor een waszak naar huis gestuurd. Omdat Walter ook natte was in die zak duwt vindt moeder bij het uitpakken verstikte kledingstukken die vervangen moeten worden. Daar moeten vervolgens weer namen en nummers in genaaid worden. Behalve dat het allemaal extra geld kost, is het ook nog veel extra werk.
Het seminarie verhuist tijdens Walters verblijf in 1958 van Ugchelen naar het klooster Don Rua in ’s Heerenberg, later bekend vanwege de vele misbruikzaken. Walter heeft daar in zijn schooltijd gelukkig nooit iets van ondervonden.

Walter in Bau 1 Rakettenprojekt

Na 4 jaar seminarie gaat hij naar huis. Het schoolgeld wordt voor zijn ouders te zwaar. Hij gaat op een van de kantoren van Philips werken. In de avond haalt hij de diploma’s Mulo A en B. Daarna gaat hij naar Indië. Teruggekomen gaat hij weer naar Philips maar hij wil niet langer op kantoor werken, hij wil de techniek in. Hij mag onderhoudsmonteur worden. Omdat het gezin als nakomelingen van Belgische vluchtelingen tijdens de eerste wereldoorlog, de Belgische nationaliteit bezit, moet Walter in België zijn dienstplicht vervullen. Tijdens zijn dienstplicht krijgt hij een Duitse penvriendin en komt na een vakantiebezoek stapelverliefd terug, trouwt met haar en verhuist naar Duitsland. Daar krijgt hij een baan als fijnbankwerker maar wordt na enkele jaren bij het Max Planck Instituut aangesteld als elektrotechnicus. Hij komt terecht bij het “Bau 1 Rakettenprojekt”. Walter komt in een hele andere wereld terecht. Hij volgt verschillende opleidingen in de IT-techniek en de elektronica, maar ook in de talen Engels en Frans. Hij raakt betrokken bij ambitieuze ruimtevaartprojecten en experimenten van ESA en NASA en maakt veel binnen- en buitenlandse reizen o.a. naar Cape Kennedy in Florida en Huntsville Alabama. Ook na zijn pensionering blijft hij op verzoek bij diverse experimenten betrokken om de kwaliteitszekerheid te ondersteunen.
Terugkijkend denkt Walter dat zijn periode op de lagere school ongetwijfeld invloed heeft gehad op het verloop van zijn latere carrière, maar dat het niet alleen de school is die je latere leven bepaalt. Moeder was een hele intelligente vrouw. Ze was de spil die alles regelde. Vader was ouder en kon haar niveau niet evenaren, maar vond goed wat moeder deed. Als hij het intellect van moeder had gehad dan zou zijn leven anders zijn gelopen. Vader had ook niet de ambitie van moeder en Walter kende niet anders dan zijn directe omgeving. Dat was het echte probleem. 

Leerlingenrapport van de ULO school Jeanne d'Arc, Villapark Eindhoven, onder
leiding van de zusters van het Heilige Hart, schooljaar 1965-1966.

Hanny en Thérèse

Hanny, Thérèse en ook hun oudste zus gaan naar de Ursulaschool. Op de meisjesscholen wordt in eerste instantie een indeling gemaakt volgens het alfabet. Achternamen met A tot en met M gaan naar de Ursulaschool, N tot en met Z gaan naar de Angelaschool. In de vierde wordt alsnog een verdeling gemaakt tussen blijven op de Ursula, de doorleerschool, of overstappen naar de Angelaschool als voorportaal voor de huishoudschool. 
De oudste zus kan niet goed leren. Ze gaat vaak voorwaardelijk over en maakt in de vierde de overstap naar de Angelaschool. 
Hanny is een paar jaar jonger. Aan het einde van de vierde klas moet ook zij van juffrouw Schouten naar de Angelaschool. Haar klasgenootje naast haar, dat een slechter rapport heeft, maar waarvan de vader directeur van de muziekschool is, mag op de Ursula blijven. Dat vindt ze wel raar. Moeder overziet nog niet wat de betekenis is van de overstap. Ze heeft als ouder slechts ervaring met de overstap van haar oudste dochter die het prima vindt op de Angelaschool. 


Hanny komt in een klas met verschillende meisjes die al enkele keren zijn blijven zitten en geen andere ambitie hebben dan hun leerplichttijd vol te maken. Ze krijgen een onderwijzeres die net van de opleiding komt en geen greep heeft op een klas met een aantal opstandige pubers. Van de mogelijkheid dat de verdeling over de scholen niet op basis van capaciteiten plaatsvindt, wordt ze zich op een bijzondere wijze bewust. Haar nieuwe juffrouw komt uit het Villapark. Als de leerlingen haar opmerkzaam maken op de mogelijkheid dat ze in de toekomst haar jongere zus in de klas kan krijgen, antwoordt de onderwijzeres dat dat nooit het geval zal zijn omdat die sowieso op de Ursulaschool zal blijven. Het staat dus al vast. Dan valt het kwartje bij Hanny. 
Na de herfstvakantie komt de jonge onderwijzeres niet meer terug. Daarna komt er weer een jonge docent maar iemand die er wel de wind onder heeft. Helaas valt ook zij na korte tijd uit door een nare verwonding die ze oploopt. Het wordt een jaar met heel slecht onderwijs dat zorgt voor hiaten in met name het rekenonderwijs waar Hanny lang last van zal hebben. 
Na de lagere school geeft moeder haar op voor de Philips kantoorschool. Daar sneuvelt ze op de procenten. Maar moeder geeft niet op. Ze meldt haar aan op de Handelsavondschool. Overdag gaat Hanny voor halve dagen poetsen en ’s avonds naar school. Maar ook daar breken haar bij vakken als boekhouden en handelsrekenen de hiaten in haar rekenonderwijs op. Ze trouwt jong. Ze blijft poetsen maar krijgt er voor een deel ook mantelzorg bij. Zorgen is haar op het lijf geschreven. Dat doet ze ook voor mensen bij wie ze gaat poetsen. 
Ze krijgt drie kinderen en doet naast het huishouden en poetsen 43 jaar vrijwilligerswerk. Eerst op de scholen van de kinderen en daarna bij de KBO, de Katholieke Bond voor Ouderen. 
Hanny is ervan overtuigd dat als ze niet naar de Angela was gestuurd, ze een ander leven gehad. Als ze beter onderwijs had gehad was ze het liefst kraamverzorgster geworden.

Thérèse is slim en heeft goede cijfers. Maar als de onderwijzeres in de vierde klas van de Ursulaschool begrijpt dat ze naar de doorleerschool wil, zakken haar cijfers. Na de ervaring met Hanny heeft moeder inmiddels door hoe het werkt en maakt een afspraak met het hoofd van de Ursulaschool, zuster Louise. Die belooft dat ze met juffrouw Schouten zal gaan praten. Thérèse is volgens haar een slim kind en haalt ook hele mooie cijfers voor godsdienst. Ze kan echter niets beloven. Daar gaat juffrouw Schouten over. Moeder antwoordt dat als Thérèse niet op school mag blijven ze haar naar de Nutsschool stuurt. Zuster Louise is geschokt. Voor Thérèse wordt het daarna niet makkelijk op school. Plotseling worden haar cijfers minder. Ze weet niets van het gesprek van haar moeder maar weet wel dat er iets niet klopt. Haar moeder bevalt het niet. Aan het einde van het schooljaar krijgt Thérèse een plantje mee naar huis. Maar hoe moet ze dat terugbrengen na de vakantie als ze naar een andere school gaat? Hanny biedt zich aan om mee te gaan en roept naar de onderwijzeres: “Hier is jouw plantje en ze komt niet meer terug, ze gaat naar het Nuts!” De onderwijzeres reageert verbouwereerd: “Ik snap jouw ouders niet!” 
Thérèse zingt tot haar overstap in de kerk met veel plezier bij het koor van juffrouw van Lent. Daar is ze niet meer welkom. Dat vindt ze jammer. 

Op de eerste schooldag gaat moeder met Thérèse naar de Nutsschool op het Tafelbergplein en legt de situatie uit aan het hoofd. Die wil Thérèse graag een kans geven. Ze mag naar de vijfde klas. Een hele overgang. Ze komt in een gemengde klas en krijgt geen onderwijzeres maar een onderwijzer! De dag begint met de vraag wat de kinderen in de vakantie hebben meegemaakt. Er is geen godsdienstonderwijs. Het is een cultuurschok. Het onderwijs wordt niet meer van bovenaf opgelegd maar er wordt gevraagd wat jíj wil weten. Natuurlijk krijgen ze ook gewoon rekenen en taal. De kwaliteit van het onderwijs is van een vergelijkbaar niveau. Maar door het ontbreken van een godsdienst is er meer tijd voor andere zaken. De leerlingen komen uit de hele stad. Het is een heel ander milieu. Er zitten kinderen van het personeel van de nieuwe technische hogeschool en kinderen van Philips-ouders uit heel Eindhoven, ook kinderen uit de woningbouw. De ouders eisen goed onderwijs. Buiten school wordt er van alles aangeboden. Dat wekt belangstelling bij de leerlingen voor alles en nog wat. Het maakt Thérèse nieuwsgierig. Dat blijft haar hele leven zo.  

Na de lagere school gaat ze naar de Ulo. Daarna wil ze graag verpleegster worden. Moeder stuurt haar naar het St. Josephziekenhuis. De minimumleeftijd voor de verpleegstersopleiding is 17,5 jaar. Thérèse is echter 16 en moet 1,5 werken als voorbereiding op de verpleegsteropleiding. Ze komt zo op alle afdelingen. Het is een harde wereld waar vrouwen, nonnen en leken, de dienst uitmaken. Het lijkt alsof de vrouwen dat wat ze in het leven gemist hebben op de jonge aspirant leerling-verpleegsters willen verhalen. Een collega van Thérèse weet een bejaardenhuis waar ze allerlei opleidingen aanbieden. Dat lijkt een oplossing. Ze werkt er 5 jaar met plezier en doet er verschillende opleidingen. Ze trouwt en gaat naar de thuiszorg in Helmond. Ook daar doet ze alle opleidingen die worden aangeboden. Ze wordt na verloop van tijd ingezet voor de zwaardere gevallen, mensen met mentale problemen. Het werk is bijzonder interessant. Ze werkt er 8 jaar. Nadat ze een zoon krijgt, ruilt ze gedurende enkele jaren het betaald werken in voor vrijwiligerswerk. Na de geboorte van een dochter gaat ze toch weer betaald werken. Ze begint met nachtdiensten. Ze blijft leergierig en blijft opleidingen volgen voor verzorgen, het begeleiden van stagiaires enzovoort Met 62,5 gaat ze met pensioen. Ze is intussen politiek geïnteresseerd geraakt en lid geworden van de SP. Ook daar volgen opleidingen. Uiteindelijk wordt ze raadslid in de gemeente Gemert. Bij de laatste verkiezingen wordt ze opnieuw verkozen voor een tweede termijn. 
Thérèse is inmiddels 72. Ze blijft leren. De nieuwsgierigheid en de wil tot leren die ze heeft opgedaan op de Nutsschool is haar altijd bijgebleven. Die twee jaar op die school hebben haar hele leven gekleurd. 

In de beleving van Hanny en Thérèse is het niet het hoofd, zuster Louise, die de beslissing neemt, maar juffrouw Schouten, de onderwijzeres van de vierde klas. Zuster Louise heeft zich daarbij neer te leggen. Ze is volgens Thérèse en Hanny veel milder dan juffrouw Schouten. Er is veel verschil in het behandelen van de leerlingen door het onderwijzend personeel. Handwerkzuster Martha jaagt jaar in jaar uit de kinderen uit de eerste klas angst aan. Zuster Christina, een jonge non en onderwijzeres van de eerste klas, is daarentegen bijzonder lief en probeert het angstaanjagende optreden van zuster Martha te compenseren. 
Hoe de verdeling van de leerlingen over de twee scholen in zijn werk gaat wordt moeder duidelijk als ze door haar broer die priester is, wordt uitgenodigd voor een feestje waar ze juffrouw Hartman tegenkomt, een lieve jonge vrouw. Als het juffrouw Hartman duidelijk is wie moeder heeft uitgenodigd, merkt ze op dat ze dat eerder had moeten weten, dan waren er op school misschien andere keuzes gemaakt. Moeder verbaast zich. Wat heeft dat te maken met de capaciteiten van haar kinderen?
Hanny en Thérèse hebben geen vriendinnen in het Villapark. De Tongelresestraat is een heilige grens. Daar komen ze niet overheen. De kinderen uit het Villapark niet maar zij ook niet. In de eigen omgeving hebben Hanny en Thérèse bovendien zoveel kinderen dat ze daar ook geen moeite voor zouden doen. Toch zijn er sporadische contacten. Thérèse herinnert zich Hanny uit de Mesdagstraat. Hun moeders zijn vriendinnen. Hanny zit in een andere vierde klas dan Thérèse en is bevriend met haar klasgenootje, de dochter van de directeur van Picus. De directeur woont in een hele grote villa op de Parklaan. Als zijn dochter jarig is worden alle vriendinnen uit de klas uitgenodigd, behalve Hanny Spijker. Zij mag niet op het feestje komen. 
Thérèse heeft op de Nutsschool ook vriendinnen waarvan de vader directeur is. Daar komt ze wel thuis en die komen ook bij haar. Pestgedrag, in welke vorm dan ook, werd op de Nutsschool niet getolereerd. 



Het verhaal van Thérèse, Jos en Jan uit het Villapark

St. Stanislausschool - klas 3 - 1959
Namen van boven naar beneden, van links naar rechts.
Bovenste rij: Paul Batenburg, Marcel Hermans, Ton van der Voort, B. Besseling, Gerrie van Hout, Jos v.d. Ven, Bas Cammelbeeck, Bennie Sterk.
Tweede rij: Ivo Pinks, Daan Jacobs, Wim van Helden, Jos Lammers, Hans Openneer, Martin Kleine, P. v.d. Heuvel, Jan de Waal, B. Trinekes.
Derde rij: Albert Vijfeijken, G. van Gennip, Fons van Tuijl, Frans van den Bos, Friemel?, G. van Happen, Theo van Kessel, meneer Oomen, Frans Verhallen, Wim Kouwenhoven, Bert de Turck (er ontbreekt 1 naam na onderwijzer Oomen tot einde van deze rij).
Onderste rij: Michael Vredegoor, Jan van Bree, Harry Lubse.

Thérèse, Jos en Jan uit het Villapark

Thérèse woont tijdens haar schooltijd aan de noordkant van de Tongelresestraat. Het is een levendige, belangrijke straat, zowel voor het Villapark als voor de Bouw. De grens tussen beide buurten loopt er dwars doorheen. De kant waar Thérèse woont hoort bij het Villapark, de overkant bij de Bouw.
Jos is in zijn ouderlijk huis in de Sperwerlaan blijven wonen. Jan brengt zijn jeugd door in de Haviklaan. Jos en Jan worden beide geboren in 1950. Thérèse is jonger.
In hun lagere schoolperiode zitten Jos en Jan bij elkaar in de klas op de Sint Stanislausschool.
Thérèse zit op de Ursulaschool. Leerlingen die aan haar kant van de straat wonen gaan bijna allemaal naar de Stanislaus- of de Ursulaschool. Geen van drieën heeft enig idee waarom ze van de twee naast elkaar gelegen scholen juist naar die ene en niet naar de andere school zijn gegaan. Ze zijn zich dan al wel bewust van de scheidslijn die de Tongelresestraat vormt.

Rapport Sint Stanislausschool 1960 -1961.

De “doorleerscholen”

Na het afscheid van pastoor van Oerle in 1950 en de komst van de nieuwe pastoor, blijkt zijn selectiesysteem niet meer waterdicht. De Sint Stanislausschool wordt net als de Ursulaschool van de meisjes, een “doorleerschool”. Hoewel in de meeste gevallen het vermogen om door te leren merkwaardig genoeg bijna naadloos lijkt samen te vallen met de woonlocatie. Maar niet altijd. Berry uit de bouw, zit ook bij Jos en Jan in de klas, samen met zijn vriend Fons, die net als Thérèse aan de noordkant van de Tongelresestraat woont. Fons heeft samen met Berry een vriendenclub. Jos heeft groot ontzag voor de twee vrienden en zorgt ervoor dat hij op weg naar school niet langs het huis van Fons hoeft te lopen, ook al betekent dat een omweg. Als ze in de vijfde klas zitten komt het ondanks het ontwijkgedrag van Jos toch tot een aanvaring. Fons kondigt aan dat hij en Berry met hun club de vriendenclub van Jos met buurtgenoten als Marcel uit de Roeklaan en Wimke die naast hem woont, gaan ‘opwachten’. Ze komen inderdaad, met keien als munitie. Jos en vrienden verdedigen zich met de metalen platen van het kippenhok bij Jos thuis. Het gevecht duurt kort. Ze overleven de confrontatie.

de vrienden
Vriend Marcel komt uit een groot gezin. Vader Martin is een grote, conservatieve man die door zijn opvattingen vaak botst met zijn zonen, maar veel gevoel voor humor heeft. Als voor het verkeerslicht op de Tongelresestraat de motor van zijn auto afslaat en het licht diverse keren van kleur is veranderd, vormt zich een lange rij auto’s achter hem. De bestuurder van de eerste in de rij is luid aan het toeteren. Martin stapt uit en overhandigt hem zijn sleutels met de vraag of ze van plaats kunnen wisselen. De chauffeur kan dan zijn auto starten, terwijl Martin ondertussen als ondersteuning in diens auto luid zal toeteren.
Behalve directeur van de muziekschool is Martin ook dirigent van het kerkkoor.
Jos herinnert zich een vreemd verhaal van een journalist over een jongen met een geweldige stem die met Kerst tijdens de nachtmis mee mag doen met het koor, maar dan wel onzichtbaar, staand achter een grote Kerstversiering, terwijl een jonge zanger uit het Villapark in het volle licht staat te playbacken. Of het echt gebeurd is? Misschien bij gebrek aan een fatsoenlijk kostuum? Het verhaal, jaren later, waar of niet, is volgens Jos illustratief voor het onrecht dat gevoeld moet zijn door de bewoners uit de Bouw.

De katholieke vorming

Alle drie worden ze katholiek opgevoed, met alle uiterlijke kenmerken die daarbij horen. De een wat katholieker dan de ander. Naar de kerk gaan wordt door Jos ervaren als een lichte dwang, maar door Jan als vrijblijvend. Op school wordt op een grote kaart bijgehouden hoe vaak je naar de mis gaat. Als je dan toch moet gaan, is het volgens Jos zaak te weten wie de mis opdraagt. De ene kapelaan is niet vooruit te branden terwijl de ander razendsnel is in zijn bewegingen en woordgebruik en klaar is in de helft van de tijd. Zijn missen zijn dan ook favoriet.
De godsdienstlessen op school laat het kerkelijk gezag niet over aan de toevallige onderwijzer maar worden toevertrouwd aan de plaatselijke geestelijkheid, die op zijn beurt van het onderwijs weer geen kaas gegeten heeft. Traditioneel is het uit het hoofd leren van de catechismus een vast onderdeel van de religieuze vorming. Jan kan echter aan de verheven tekst geen touw vastknopen met als resultaat een diepe onvoldoende op zijn rapport. Omdat zijn moeder niet maalt om zijn godsdienstige opvoeding en zijn katholieke vader veel weg is, heeft de ondermaatse prestatie geen gevolgen voor hem.
De katholieke vorming houdt niet op bij het bijwonen van de missen en de godsdienstlessen op school. De parochie kent ook katholiek jeugdwerk, in de vorm van de Mariagarde waar iedere katholieke leerling ongevraagd lid van is. Meisjes en jongens gescheiden. Hoewel het jeugdwerk geen onderscheid naar woonwijk kent, levert ook dat geen bijdrage aan diepgaandere contacten tussen de jeugd uit de wijken. De herinneringen aan de bijeenkomsten onder leiding van een van de heren geestelijken, soms in de kerk, soms in een school, zijn sowieso bijzonder vaag. Geen idee meer wat ze daar eigenlijk deden. Veel indruk heeft het in ieder geval niet gemaakt.
Anders is dat met de komst van de Suisse in de kerk. Het aanstellen van de kerkelijke functionaris, die tijdens de mis in vol ornaat door de kerk schrijdt en verantwoordelijk is voor de orde, is een idee van pastoor Holtus. De Suisse is een broer van zijn huishoudster Anna. De man heeft een geweldig uniform en een soort ministerssteek op zijn hoofd. Bij de consecratie schrijdt hij naar voren en salueert met de indrukwekkende hellebaard in zijn linkerhand. De jonge gelovigen zijn vol ontzag. De Suisse is niet alleen ordebewaarder maar draagt bij aan het aanzien van de parochie. Vermoedelijk de motivatie voor pastoor Holtus om over te gaan tot zijn aanstelling. Later zal de Suisse de vaardigheden die hij inzet bij zijn kerkelijk optreden, nog goed van pas te komen in zijn functie als tambour-maître bij de harmonie in Woensel.
Na de lagere school wordt van Jos en zijn broers verwacht dat ze naar het gymnasium gaan. Als een van hen naar het klein seminarie gaat, is dat voor zijn moeder een godsgeschenk. Zij kan zich nu meten met andere ouders in het Villapark waar ze altijd tegenop heeft gekeken.
Een priesterzoon wordt op de dag van zijn wijding met bruidsmeisjes, bloemen en de harmonie van huis opgehaald en naar de kerk gebracht. Een triomftocht voor iedere ouder. 

Het verhaal van Jacques

Theodoor van Thuldenstraat Eindhoven. Google maps / streetview 2014.

Jacques uit de Bouw

Jacques woont in de Bouw en gaat in 1950 naar de eerste klas van de Stanislausschool. Zijn broer zit daar dan al. Waarom die school en niet de Carolus Borromeusschool weet hij niet. De huizen in de Theodoor van Thuldenstraat zijn nieuw. Hoewel het niet onmogelijk is dat zijn vader overlegd heeft met Charles van Dijk, het hoofd van die school, gaan volgens Jacques alle jongens uit de nieuwe huizen naar de Stanislausschool. De jongens uit de oude woningen, zoals die in de Frans Halsstraat en de Bosboomstraat, gaan naar Carolus Borromeus.

woningnood
Het is de tijd van de woningnood. Het gezin deelt eerst een woning met een ander gezin in Stratum. Zijn moeder is dan ook dolblij met het nieuwe huis dat ze eindelijk toegewezen krijgen in de Theodoor van Thuldenstraat.
Voor hij naar de lagere school gaat, zit hij eerst bij de nonnen op de Fröbelkleuterschool en daarna nog een jaar op de Montessorikleuterschool. Die overstap wilde hij als kleuter zelf, en dat kregen zijn ouders voor elkaar.
Hij maakt snel vrienden in de nieuwe buurt. Zijn broer heeft heel lang vrienden in de Rubensstraat. Ze voetballen veel op straat, wat niet mocht van wijkagent Pinx. Die komt aan huis om te vertellen dat ze moeten voetballen op de veldjes in de wijk. Zijn Vader lacht erom en ze blijven voetballen op straat.

de sport
In zijn herinnering hebben de heren geestelijken in die tijd op de scholen een grote vinger in de pap. Hij gaat twee keer, in 1962 en 1963, mee op het zeilkamp van Holtums. Het zijn uitsluitend jongens. Voor Jacques een vreemde omgeving. Allemaal jongens uit het Villapark.
Ze zijn bijzonder vriendelijk en behulpzaam.
Holtums is de enige begeleider en wordt geassisteerd door een aantal oudere jongens. Hij herinnert zich Bennie uit een zijstraat van de Parklaan, allemaal villa’s. Bennie gaat beide keren mee. Het zeilkamp is voor Jacques gratis. Men weet dat ze het thuis niet breed hebben.

opleiding
De onderwijzer die hij heeft in de vijfde klas, Paul Schwiebe, studeert naast zijn baan nog geschiedenis. Hij stimuleert Jacques om voor een vervolgopleiding zo hoog mogelijk te scoren. Hij zorgt ervoor dat hij toelatingsexamen doet op het gymnasium. Dat lukt prima.
Na de lagere school gaat hij naar het Augustinianum. Zijn broer zit op de hbs en zijn zus gaat naar de Jeanne d’Arc-mulo van de nonnen in de Treurenburgstraat.
Holtus heeft in het kader van de Mariagarde ook sportactiviteiten voor leerlingen ná de lagere school. Basketballen en Volleyballen. Als Jacques verhuist van Tongelre naar Stratum, dicht bij de Geldropseweg, blijft hij nog enkele jaren lid. 

Het verhaal van Merel

Haviklaan met zicht op de Heinekentoren
In de jaren 1950/1960 woonde de directeur van die toren in de Haviklaan.

Heinekentoren Tongelresestraat in Eindhoven.
Toren is afgebroken circa 1985 en is nu het Vinkenhofje.

Merel uit het Villapark

Merel wordt geboren in Vught in 1945. Als kleuter verhuist ze naar een spannend onderkomen: de Heinekentoren aan de Tongelresestraat in Eindhoven. Ze is de oudste thuis en gaat niet naar de kleuterschool. Haar zussen en broers wel. Zij gaan naar de Montessorischool. Omdat thuis geen land met hem te bezeilen is mag haar jongere broer al met 2,5 jaar naar de kleuterschool. Hij zit bij juffrouw Jet die voor het eerst in haar loopbaan meemaakt dat ook een kleuter kan spijbelen.
Je kunt als ouder kiezen of je kind naar de Montessori- of de Fröbelschool gaat, maar bij de keuze word je geholpen door de zusters. En zo zit volgens Merel uiteindelijk toch weer bijna heel het Villapark op de Montessori-kleuterschool.

de lagere school
Als haar moeder haar in 1951 aan gaat melden voor de lagere school, hebben de Ursulinen net het stokje overgedragen aan de zusters van het H. Hart, nonnen met een habijt waarover heen een soort slab is gedrapeerd met daarop een angstaanjagend bloedend hart. Heel comfortabel stelt de ingenieuze slab hen echter in staat ongezien met de armen de boezem te ondersteunen.
Hoewel de Heineken-toren aan de noordkant van de Tongelresestraat staat, de kant van het Villapark, wordt ze ingeschreven op de Angelaschool met zuster Cornelia aan het hoofd. In haar klas zitten voornamelijk meisjes uit de Bouw. Dat de Ursulaschool gezien wordt als de doorleerschool is volgens haar niet te rijmen met het feit dat in haar klas enkele hele slimme leerlingen zitten. De allerslimste leerling mag later van de nonnen bij de gratie Gods naar de Jeanne d’Arc-mulo op de bovenverdieping. Waarom ze zelf niet mag starten op de Ursulaschool begrijpt ze nog steeds niet.
Na een aansporing op haar rapport voortaan beter haar best te doen, mag ze na het vierde jaar overstappen naar de Ursulaschool. Haar zus die in een klas onder haar zit, mag mee. In tegenstelling tot haar jongste zussen, houdt ze aan haar jaren op de Angelaschool geen vriendinnen uit de Bouw over. Om te spelen loopt ze vanuit de Heineken-toren via een geitenpaadje naar het pleintje in de Haviklaan, de favoriete verzamelplek van de schoolkinderen uit de buurt, vooral leerlingen van de Ursula- en de Stanislausschool.
De spijbelende kleuter gaat na de kleuterschool wel direct naar de doorleerschool voor de jongens. De jongste zus – het gezin is inmiddels verhuisd van de Tongelresestraat naar de Haviklaan - gaat meteen naar de Ursula-school maar heeft wel vriendinnen in de Bouw. Ze spelen over en weer en blijven nog lang bevriend. Alsof er in de jaren zestig toch een andere wind gaat waaien.
Dankzij stevige en effectieve lobby van zuster Louise, gaat Merel naar de MMS Maria Mediatrix in Veldhoven, ook een school van de zusters van het H. Hart. De lange tocht naar school op haar kleine fiets, is iedere dag een nieuwe uitputtingsslag. Aan het einde van het jaar blijft ze zitten. Daarna stapt ze over naar het van der Puttcollege in Eindhoven.

de katholieke vorming
Het katholicisme wordt in het gezin van Merel niet al te serieus beoefend. In haar jeugd zijn er niet veel godsdienstige verplichtingen. Ze gaat wel iedere zondag naar de kerk. Haar vader gaat het liefst naar de hoogmis om 9 uur. Hij gaat echter ook regelmatig naar de Paterskerk. Niet om door de paters gesticht te worden. Hij neemt altijd een Engelse detective mee die hij speciaal voor de gelegenheid onherkenbaar kaft. Boven in de Paterskerk, achter de balustrade, zingt zijn zoon in het jongenskoor. Totdat deze, ongezien, de uiteinden van het koord dat zich om het middel bevindt van de pater Augustijn die het koor leidt, stevig vastknoopt aan de balustrade. Dat betekent voor hem het einde van zijn zangcarrière. Na een ritje op de os van de kerststal in de kerk van het Villapark - dat de os zijn kop kost en zijn moeder het geld voor een nieuwe - zien ze hem ook daar liever gaan dan komen.
Merel is wel lid van de Mariagarde. Samen met haar vriendinnen spijbelt ze zeer regelmatig van de saaie bijeenkomsten. Totdat ze de vader van twee van de vriendinnen tegenkomen. Dan is het gedaan met het spijbelen. Ze gaat niet mee op het zeilkamp van de pastoor. Haar jongste zus wel. In tegenstelling tot de meisjes uit de bouw is de zeilweek voor haar zus echter niet gratis.
Ze herinnert zich nog heel goed het pesjonkelen waar haar vriendinnen toe verplicht waren maar zij niet. Dat leek haar toen een spannende bezigheid. Pesjonkelen was een manier om in korte tijd veel aflaten te verdienen voor de zielen in het vagevuur en hen sneller op weg naar de hemel te helpen. Je ging de kerk in, bad wat en ging de kerk weer uit. Iedere keer verdiende je een aflaat. Dat werd in de meeste kerken alleen georganiseerd op Allerzielen, 2 november, soms ook in augustus.
Pastoor Holtus herinnert ze zich als een bijzonder aardige en vooruitstrevende man. Tijdens een van de verplichte bezoeken ter voorbereiding van haar huwelijk adviseert hij haar en haar echtgenoot, na de komst van twee of drie kinderen geboortebeperking te overwegen. Haar a.s. schoonvader is over dit advies zeer ontstemd.

De middenstand
De meeste boodschappen worden gedaan op de Tongelresestraat. Je kunt er alles vinden: kruidenier de Gruyter met zijn snoepje van de week, kapper, fietsenwinkel, sigarenhandelaar, groenteboer, bakker, slager, bloemist, schoenmaker, apotheek, horlogewinkel, lampenwinkel, kolenboer en niet te vergeten een redelijk aantal cafés. Hendrik de melkboer, komt net als groenteboeren als Broer en Verhallen met paard en kar aan huis. Bakker Schoonhen komt met zijn bakfiets langs. Ook de Treurenburgstraat en omgeving voorzien in een aantal eerste behoeftes. Het maakt niet uit of de middenstanders katholiek of iets anders zijn. Je had gewoon je eigen voorkeuren, gebaseerd op persoonlijke ervaringen. 

Het Sparboekje waar alle boodschappen van de week in werden
opgeschreven. Men betaalde vaak achteraf. Ook het aantal zegels dat men
voor de artikelen kreeg, werd genoteerd.
“Kopen bij de Spar is sparen bij de koop” en “10 % korting en 100% kwaliteit”
waren reclameteksten van Frits Hanf, die vlak voor de oorlog directeur werd
van Spar Amsterdam.

Sparwinkel op de hoek Kwartelstraat-Treurenburgstraat. Gerund door de
familie Van Bussel, daarna door de familie Van de Kerkhof, hierna door familie Van de Berg. Op de hoek Treurenburgstraat-Roeklaan was slagerij van Duin-Reijnders. Daar tegenover op de hoek Roeklaan-Treurenburgstraat banketbakkerij Sol. Jaren 50. De meeste winkels waren in die tijd op de Tongelresestraat.

Jan Huijsmans, pastor Villapark 1965-1978

Jan Huijsmans wordt geboren in Overloon in een degelijk katholiek gezin. Hij wordt in 1959 priester gewijd en start zijn loopbaan als kapelaan in Veghel. Hoewel pastoors in die tijd potentaten kunnen zijn, heeft hij geluk. In Veghel treft hij een aardige pastoor en op de pastorie heerst een prettige sfeer. Na 5 jaar stuurt bisschop Bekkers hem naar het Villapark in Eindhoven. In het Villapark komt hij bij pastoor Holtus, ook een aimabele man. Met zijn collega-kapelaan Mundus Tilman raakt hij bevriend. Na enkele jaren verlaat Tilman Eindhoven en wordt pastoor in Aarle-Rixtel. De combinatie van een villawijk en een arbeiderswijk maakt voor Jan de parochie heel interessant. Hij wil er graag blijven. Het priesterschap is voor hem de eerste jaren in het Villapark nog steeds een juiste keuze. 

Pastoors:  Van Oerle (1915 -1950) , Holtus (1951- 1968), van Driel (1968 -1972) en Jan Huijsmans (1972 -1978).

Politiek en maatschappij

Op het seminarie krijgt hij belangstelling voor de politiek en met name voor de sociaaldemocratische ontwikkeling in Nederland. Hij is lid van de KVP maar krijgt in Eindhoven al snel contact met George Cammelbeeck. Camelbeeck is katholiek, advocaat en sinds 1952 lid van de Eerste kamer voor de PvdA. Hij is betrokken bij de vernieuwingsbeweging en lid van de katholieke werkgemeenschap van de PvdA. Hij komt in de jaren vijftig met zijn gezin in het Villapark wonen. Voor de Villaparkers is hij de ‘rooie advocaat’. Jan kan het goed met hem vinden. De vele discussies met Cammelbeeck helpen hem zijn weg te vinden.
De geestelijkheid op de pastorie houdt zich ook bezig met maatschappelijk werk. Maandelijks vindt op de pastorie overleg plaats met een maatschappelijk werkster. Problemen die tijdens het huisbezoek worden opgepikt, worden daar ingebracht. Zij gaat daar vervolgens mee aan de slag.
Het huisbezoek in de Bouw is veel frequenter dan in het Villapark. Jan wordt er één keer geweigerd. Aanleiding is het amendement van de bisschoppen dat mensen verbiedt lid te zijn van de socialistische vakvereniging NVV. Voor iemand uit de Frans Halsstraat reden om Jan niet binnen te laten. Na de nodige discussie wordt hij toch binnengelaten om zijn standpunt toe te lichten. De discussies met Cammelbeeck komen van pas.

Het woonwagenkamp
Tien jaar werkt hij als aalmoezenier op het woonwagenkamp. Samen met een maatschappelijk werkster en een politieagent. Hij ziet daar een andere wereld. Er is altijd gedoe, heftiger dan in de Bouw, soms een beetje crimineel. Jan wordt gezien als een vertegenwoordiger van de burgerij. Hij moet zowel de woonwagenbewoners als de Villaparkers te vriend zien te houden. Dat vraagt om de nodige flexibiliteit. Sommige zaken die hem opvallen zijn aanleiding tot spannende discussies met een lid van het kerkbestuur, die vanuit de gemeente betrokken is bij het woonwagenkamp.
Op de school van het kamp vertelt hij vooral verhalen. De onderwijzer maakt hem echter duidelijk dat het niet alleen om woorden kan gaan. Hij moet ook iets doen. Samen besluiten ze met Pasen iets bijzonders te doen. De onderwijzer maakt met ijzerdraad en gips een grote ezel aan de hand waarvan ze de goede week vieren. Na Pasen rijden kinderen van het woonwagenkamp, samen met kinderen uit de Bouw, de ezel op een karretje naar het Villapark en zetten hem in het middenpad van de kerk. Daar houdt Jan een verhaal over Jezus die ervoor kiest op een ezel en niet op een paard, de stad binnen te rijden. Het zet sommige Villaparkers aan het denken. Hij vraagt een studente van de Academie voor Industriële Vormgeving, de mooie, maar stijve kerststal in de kerk te verlevendigen en de onderwijzer van het woonwagenkamp om een nieuwe kerststal te maken. Ze worden naast elkaar gezet, een kerststal van de arme, onbemiddelde landen en een kerststal van de rijke westerse wereld. Het wordt een succes.

De bisschop
Niet alle parochianen zijn gecharmeerd van de keuzes die hij maakt. Er zijn ook parochianen die hem ter verantwoording roepen. Ze sturen een brief naar de bisschop die hem vervolgens vraagt met de briefschrijvers te gaan praten. Dat is wat hij wil. Zowel naar beneden als naar boven het gesprek blijven voeren. Gelukkig zijn er ook orthodoxe parochianen die graag met hem willen blijven discussiëren. Als hij na een aantal jaren besluit te gaan trouwen, wordt dat door een kleine groep niet gewaardeerd, maar de meeste parochianen vinden het een persoonlijke aangelegenheid. Na zijn werkzaamheden in het Villapark, eerst als kapelaan, daarna als pastor, wordt hij in 1978 door Bluijssen aangesteld als pastor in Woensel Oost. Daar woont de grondlegger en eerste voorzitter van het CDA, Piet Steenkamp. Op de voorste bank in de kerk houdt hij als een waakhond in de gaten of Jan zich aan de kerkrechtelijke regels houdt.

Het godsdienstonderwijs
Als hij in 1965 naar het Villapark komt, leert hij Frans de Wit kennen. Frans is hoofd van de jongensschool Carolus Borromeus en wordt dat jaar hoofd van de nieuwe school die ontstaat door de fusie van de Carolus Borromeus- en de St. Stanislausschool. Dat de gefuseerde jongensschool in 1968 samengaat met de meisjesscholen in het Villapark, ontgaat hem. Op de meisjesscholen komt hij weinig. Je kunt er geen misdienaren rekruteren en hij geeft er maar enkele godsdienstlessen. Hij komt er wel voor zaken als de voorbereiding van de eerste communie. Op de jongensscholen start hij met godsdienstles in de 5e klas van de heer Close. Later ook in de klas van onderwijzer Oomen. Die klapt bij zijn binnenkomst in zijn handen en alle jongens gaan staan.

De tweedeling
Dat er vanuit de pastorie druk wordt uitgeoefend om jongens en meisjes uit het Villapark en de Bouw op de scholen zoveel mogelijk gescheiden te houden, kan hij niet plaatsen. Hij ziet wel het onderscheid tussen de scholen onderling, maar is zich niet bewust van wat voor een verdeelsysteem dan ook. Misschien voorstelbaar in de periode van de oude pastoor, Van Oerle, maar hij weet zeker dat op de Stanislausschool ook kinderen uit de sociaal zwakkere straten van de Bouw zitten. Hoe is dat te rijmen? Holtus is van het oude systeem, maar veel vrijzinniger dan Van Oerle. Hij heeft wel opvallend veel overleg met het hoofd van de Ursulaschool, zuster Louise. Maar of dat over de plaatsing van leerlingen gaat?
Bij de fusie van de jongensscholen speelt de pastorie indirect wel een rol. Het samengaan van de scholen is aanleiding tot zorg bij verschillende ouders over een mogelijke daling van het onderwijsniveau. Kinderen worden van school gehaald en aangemeld bij de Nutsschool in de Reigerlaan. Een van de betrokken moeders zoekt vervolgens contact met de pastorie om uiting te geven aan haar verdriet over het feit dat de kinderen nu niet meer opgeleid worden in het katholieke geloof. De pastorie biedt daar een oplossing voor. De leerlingen kunnen voortaan buiten schooltijd godsdienstonderwijs ontvangen op de pastorie.

Activiteiten van de Mariagarde in 1963, uit archief Jan Spoorenberg.

Jeugdwerk
Op de pastorie ligt het accent op de jeugd, na het verlaten van de lagere school. Op de lagere school gaat het contact met de kerk voor de leerlingen nog vanzelf. Daarna moet men moeite doen om de jeugd bij de kerk betrokken te houden. Holtus is daar de ideale man voor. Hij is vriendelijk en vooral sportief. Hij richt de Mariagarde op. Leerlingen worden na de lagere school vanzelf lid. De Mariagarde omvat alle mogelijke ontspanningsclubs zoals knutselen op de zolder van de Montessorischool, zeilkampen in Loosdrecht, een roeivereniging met boten in het kanaal en films kijken in het parochiehuis.
Het gaat de pastorie niet alleen om de jeugd betrokken te houden bij de kerk maar vooral om de verbinding tussen de jeugdige parochianen. Holtus organiseert zomerkampen op zijn eiland in Loosdrecht waar de jeugd leert zeilen. Hij doet zelf de Villaparkkampen. Die zijn duurder zodat jonge mensen uit de Bouw minder hoeven te betalen. Er zijn in totaal zes zeilkampen. Twee geleid door Holtus, twee door kapelaan Tilman en twee door Jan.
Het parochiehuis op de Tongelresestraat is een van de actieterreinen van de Mariagarde. De Tongelresestraat is niet alleen een scheidslijn, maar met zijn combinatie van woningen, winkels en verschillende openbare gebouwen, ook een levensader. De straat is moeilijk te overbruggen maar in gebieden aan weerszijden van de Tongelresestraat, zoals rond de Rubensstraat, de Bakkerstraat, de Haviklaan, en de Zilvermeeuwlaan, ontstaan verbindingen. Jonge mensen uit de Tongelresestraat zijn o.a. actief bij de zeilkampen, maar discussiëren ook over de rol van de kerk. In de verschillende koren die de parochie rijk is, zijn over het algemeen de Bouw en het Villapark in gelijke verhouding vertegenwoordigd.

Integratie
Gezien vanuit het perspectief van de integratie van beide buurten, blijken achteraf de jaren zeventig de beste periode. De vele activiteiten van de jeugdbeweging in de parochie geven volgens Jan met succes vorm aan het verheffingsideaal uit die tijd.
Zijn gesprekpartners zijn met name de bovenlaag van de Bouw en de onderkant van het Villapark. De vernieuwing die landelijk, maar ook op de pastorie plaatsvindt, krijgt daar voet aan de grond. Holtus wordt zelf niet actief, maar accepteert dat zijn kapelaans de vernieuwing proberen in praktijk te brengen. Er komt een mis op de zaterdagavond. Er komen gezamenlijke biechtbijeenkomsten. Er komt een jongerenkoor. Het altaar wordt omgedraaid. De inrichting van de kerk verandert. Veel parochianen ondersteunen de veranderingen, maar anderen worden boos en vragen zich af wat dit allemaal te betekenen heeft. De vernieuwing zet helaas niet door. Het bisschoppencollege kiest een andere weg. Mensen als Bluijssen en Ernst delven het onderspit. Holtus wordt opgevolgd door Van Driel, lid van de vernieuwingsbeweging Septuagint. Een aantal orthodoxe gelovigen kan zijn uitspraken niet waarderen. Ook hij redt het niet. Na drie jaar neemt hij afscheid. Jan vertrekt op verzoek van Bluijssen in 1978 naar een parochie in Woensel Noord. De Mariagarde is inmiddels over haar hoogtepunt heen.

Mieke Carpaij

Thérèse Carpaij

Is er meer informatie?

Het vinden van informatie over de tweedeling in het katholieke lager onderwijs tussen 1940 en 1970 in het Villapark in Eindhoven, was niet makkelijk. Het is lang geleden.
Basisschool de Laak, na de fusie met de meisjesschool uit de Treurenburgstraat, sinds de jaren zeventig nog de enige katholieke school in de wijk de Laak, is al geruime tijd opgeheven. Leerlingen in de wijk zijn nu aangewezen op de basisschool op openbare grondslag in de Reigerlaan, beter bekend als de begin twintigste eeuw met hulp van Anton Philips opgerichte Nutsschool. De school is inmiddels onderdeel van Salto, Samenwerkingsverband voor Algemeen Toegankelijk Onderwijs.
Helaas zijn veel hoofdpersonen ook niet meer onder ons. Maar gelukkig konden we nog spreken met een aantal betrokkenen die bereid waren hun herinneringen naar boven te halen. Uiteraard hebben zij als leerling, docent, schoolhoofd of pastor het onderwijs in die periode verschillend beleefd. Dat zorgt ervoor dat veel herinneringen niet eenduidig zijn. Dat het tot de jaren zestig om een bewuste scheiding van groepen leerlingen ging, daar is men het over eens. Na die periode wordt het beeld minder duidelijk.
Wat ook niet hielp bij de reconstructie was dat zowel het gemeentelijk archief als de erfopvolger, de Stichting Katholiek en Protestant Onderwijs in Eindhoven, al het archiefmateriaal van de Sint Josephvereniging, in die periode uiteindelijk toch verantwoordelijk voor zo’n 44 scholen in Eindhoven en omstreken, hebben vernietigd. Helaas won een ervaren ruimtegebrek bij beide instellingen het van het historisch besef.

Uiteraard zijn we heel benieuwd of er meer mensen zijn die zich deze periode op de lagere scholen in het Villapark herinneren. Misschien kunnen zij meer licht werpen op de zaak. Er is geen twijfel over dat er op de scholen een strenge scheiding werd doorgevoerd tussen leerlingen uit de Bouw en leerlingen uit het Villapark. Maar wie daar verantwoordelijk voor was en hoe die scheiding precies in zijn werk ging, daarover zijn de herinneringen niet gelijkluidend. Ook niet hoe en waardoor de verdeling langzaam minder streng en van bovenaf geregeld werd. Wij hopen de informatie uit het verleden over wat segregatie doet met mensenlevens, helpt om in deze tijd niet dezelfde fout te blijven maken.
Toch blijkt uit inspectierapporten dat de segregatie op basis van opleidingsniveau en inkomen van ouders op basisscholen op dit moment nog steeds groot is. (9)

(9) technisch_rapport_schoolsegregatie+SvhO+2022.pdf, gedownload op 30-12-22 van de site https://www.onderwijsinspectie.nl/documenten/rapporten/2022/04/13/technisch-rapport-schoolsegregatie-svho-2022

Tekst: Januari 2023

Mieke en Thérèse Carpaij
Opmerkingen via contact deze website, uw e-mail wordt doorgestuurd.