Ontsnapping uit Duitse krijgsgevangenschap door

Luitenant ter zee der lste kl. H. Isbrucker op 17 Januari 1944.

KG 31169

Later nieuw nummer KG 32238

Inleiding: 

De heer Borre Winckel verzoekt op 21 mei 2008 aan het Nederlands Instituut voor Militaire Historie om de documenten uit de collectie Losse Stukken toegangsnummer 057, in kopie, het dossier nummer 160 op te sturen. In het najaar van 2009 verschijnt er op de site eindhovenfotos in het onderdeel Stanislau een reünielijst waar ook de naam van Isbrucker op voor komt. de relatie tussen beide is gelegd. De vader van Borre was Flip Winckel (http://nl.wikipedia.org/wiki/Flip_Winckel). en hij was een van de Engelandvaarders en ontmoette op 16 / 17 februari, 1944, Harry Isbrucker, die een maand daarvoor uit Stanislau was ontsnapt.

Het document dat door Borre Winckel in pdf formaat beschikbaar is gesteld, het originele document, dat op een typemachine was geschreven, is weer teruggebracht naar een tekstversie. Hiernaast zijn een aantal internet- en andere documenten en foto's erbij gezocht om het verhaal meer kleur te geven. Wie nog aanvullingen of opmerkingen heeft, deze zijn van harte welkom op het e-mail adres van deze site.

Het geheel geeft een mooi sfeer beeld van Nederland in de tweede wereldoorlog. Kleine en grote verzetsdaden, foute- en goede Nederlanders  en zelfs sommige Duitsers laten in die tijd hun menselijke kanten zien. De oud-Nederlandse spelling heb ik zoveel mogelijk in tact gelaten

Het verhaal raakt een aantal historische raakvlakken: Verzet van Nederlanders in Berlijn, de ontsnapping van Prof. de Haas (Nederlandse Atoomgeleerde", Engelandvaarders, het verraad van King Kong alias Lindemans, Els Boon, het verzet en het onderduiken in Nederland, Het Oranjehotel en natuurlijk Stanislau waar bijna alle Nederlandse officieren gevangen zaten. In 1948 ontmoet H. Isbrucker zelfs Prinses Juliana, de latere koningin van Nederland (Den Haag, 30 april 1909 — Soestdijk, 20 maart 2004, regeerde van 4 september 1948 tot 30 april 1980.

 

Harry Isbrucker † is overleden op 24-10-1997, zijn vrouw Willy Flora Isbrucker-van Rosse, stierf op 96-jarige leeftijd op 21 november, 2003, Zij was geboren op 10 maart 1907 in Cheribon Indonesie.
We (Borre
Winckel en Jan de Waal)  zijn de familie Isbrucker die soms weer Isbrücker (met umlaut ) gebruiken, hartelijk dankbaar voor het beschikbaar stellen van al het fotomateriaal

Onderaan korte familie geschiedenis  van stamboom van de familie Isbrücker. Zij zijn afkomstig uit Zweden.













Foto van Harry Isbrucker uit 1950 (foto samen met Prinses Juliana)


Hieronder staat een zeer spannend verslag van de diverse ontsnappingen. Helaas komt de naam Isbrucker niet voor in de boeken over Stanislau, wel op de reünielijst . Wel wordt hij genoemd in het boek van Frans Dekkers over King Kong, maar dan foutief geschreven als Issbrücker. Ook komt zijn naam niet voor in het "gedenkboek van het Oranje hotel" waar veel verzetshelden gevangen hebben gezeten of gedood zijn.

Hieronder het verhaal van Harry Isbrucker dat na de oorlog en waarschijnlijk in 1984 is geschreven. 
Lees /download hier het  verhaal in PDF

In mei1942 werd ik, met alle Nederlandse beroepsofficieren, in krijgsgevangenschap afgevoerd naar Neurenberg. Daar kreeg ik,na drie maanden ongeveer, last van een oude leverkwaal, werd onder zocht door de Nederlandse Marine-internist Dr Reijling en een Duitse internist waarna mij verteld werd, dat ik in Duitse gevangenschap hiervoor, niet behandeld kon worden en beter onder de Roode Kruis conventie naar Nederland kon terugkeren om mij daar te laten behandelen. Ik deed dit en werd behandeld door de Duitse medische Dienst in Bronovo en de Nederlandse doktoren van het Militair Hospitaal in den Haag. Ik bleef in Nederland tot ik in Mei 1943 genezen werd verklaard en mij weer moest melden om terug te woeden gezonden naar liet krijgsgevangenkamp in Stanislau in Polen. Ik moest mij melden in Amersfoort waar ook ongeveer 12 andere ex-zieke Officieren zich meldden voor terugzending.

 

De volgende dag werden we in een veewagen geladen. Die had aan beide zijden in het midden een schuifdeur, die met een haak aan de buitenkant kon worden gesloten. Beide wanden hadden aan het einde één opening van ongeveer 70 bij 40 cm. waarover een paar planken en prikkeldraad waren gespijkerd. Ik had me voorgenomen in Nederland of in de buurt van Berlijn te trachten uit de trein te springen. Welke route de trein echter zou nemen wist ik toen niet, waardoor een vroegtijdige ontsnapping in Nederland verre de voorkeur had. Bij het wachten voor de wagen had ik de buitenkant goed bekeken en een van de schuifdeuren bood de beste mogelijkheid. De trein vertrok om ongeveer vier uur en direct begon ik te trachten van de rechterdeur de haak aan de buitenkant met een mes en met een papier en een tukje karton door de naad tussen de tweedeursdelen op te lichten, maar liet lukte me niet onder die hak te komen. Ik ging toen over naar de linkerdeur en na bijna een uur peuteren lukte het me de haak op te lichten en de deur open te schuiven. Maar de trein had toen een snelheid van 70 a 80 km en dat leek te gevaarlijk om te trachten nu eruit te springen. Ik wilde wachten tot de trein wat langzamer reed, zo'n 25 a 30 km, schoof de deur weer dicht en na enige tijd ging de trein langzamer rijden. Ik schoof de deur weer open om er nu uit te springen maar zag opeens dat er tussen de rails waarop wij reden en de andere rails van die stalen draden waren gespannen om wissels om te trekken. Nu was liet natuurlijk onmogelijk om daar tussenin te springen en daardoor veel te gevaarlijk. Ik schoof da deuren weer dicht en even later stopte de trein in Hengelo, de Duitse bewakers, die in de achterste wagons zaten, sprongen er uit en controleerden alle wagons, waarbij zie natuurlijk zagen dat van onze wagon een klink gelicht was deze weer dicht maakten en even later terugkwamen met prikkeldraad, zodat ik hem later niet meer heb kunnen openen. Een kwartier later reden we over de Duitse grens en begon het donker te worden. Ik wist niet welke richting we uitgingen , althans niet welke route we zouden volgen, zodat ik voorlopig besloot af te zien van een verdere poging.

We reden via Leipzig, Dresden, Krakau en Prmzl naar Stanislau, ver zuid van Berlijn, een mij onbekende route. Wel heb ik de volgende dagen tijdens net verdere transport de mogelijkheden bekeken die er eventueel in zouden zitten als ik later eens o transport in westelijke richting zou worden afgevoerd. Ik had n.l de vaste overtuiging, dat de Russen binnen niet al te lange tijd zouden terugslaan. Na ongeveer zeven dagen kwamen we in Stanislau aan en daar werd de groep, waarmee ik was gekomen, onder gebracht bij de andere 1800

2

 


Harry Isbrucker hier nog als Luitenant-ter-zee der derde klasse

Nederlandse Officieren in een oude Cavaleriekazerne bij de compagnie ven reeds eerder teruggekeerde officieren. Ik werd meteen benoemd tot adjudant van de Compagniescommandant en kreeg met zijn secretaris, de kapitein van Boven,een aparte kamer, die uitkeek op de muur om de kazerne. Tussen de muur van onze kamer en die muur was een karrenpad van een meter of vier. De kazernemuur onder het raam was ongeveer 1,5 meter dik, het raam zat aan de buitenzijde en de vensterbank was één dikke plank van ongeveer 1,40 bij 1,70 meter. Bij toeval ontdekte ik dat die plank los zat en voorzichtig de kamer in kon worden getrokken. Dat bracht me op het idee om te trachten door de muur vertikaal naar beneden een weg te bikken en dan onder de weg ,waar nooit iets op reed, een gang te graven tot buiten de omringende muur.

Eind Juni begon ik met het bikken, dat alleen s 'nachts kon gebeuren, waarna de plank er weer op werd geschoven. Overdag werden er de zaken in verstopt die we voor de moffen moesten verbergen. Eind Oktober (1943) was het gat ongeveer 1,80 meter diep, maar ging het werk wel steeds langzamer. Overdag meest met de nodige voorzichtigheid het puin over, het sportveld en andere plaatsen verspreid voorden. In December was ik gelijk met het niveau van de weg. Begin Januari  (1944) werd bekend gemaakt dat het kamp zou worden opgeheven en dat we in westelijke richting zouden worden verplaatst. De Russen kwamen steeds dichterbij. We zouden in drie ploegen vertrekken, maar waarheen bleef onbekend. ik meen me te herinneren dat we op 10 Januari 1944 zijn vertrokken, als laatste van de drie ploegen. Tevoren werden we allemaal gepruft of we geen contrabande bij ons hadden. Mijn kaarten en Hollands geld, dat ik uit Holland mee had gesmokkeld zaten goed verborgen in de dubbele wand van een Rode Kruis pakket. Verder zaten er de restanten in van het laatst ontvangen pakket en een stuk of tien gespaarde chocoladerepen, ieder een dagrantsoen vormend. Aangezien ik geen Duits geld had, had ik 21/2 pakje Amerikaanse sigaretten gespaard; en elke amerikaansche sigaret was op de zwarte markt één mark waard. Ik hoopte bij een eventuele ontsnapping hen als zodanig te kunnen gebruiken onder het motto dat ik als arbeider er één van een Duitse onderofficier had gekregen.

Onderweg naar het station hoorden we van één van de bewakers,dat we vermoedelijk naar Neubrandenburg zouden worden overgebracht.  Ik wist, dat dat benoorden Berlijn lag, wat me een mogelijke kans gaf om daar in de buurt te trachten te ontsnappen. Ik kende Berlijn n.l. goed door mijn vele dienstreizen erheen. We kwamen bij het station van Stanislau en daar had ik het enorme geluk met 40 man van onze compagnie in de achterste veewagen te worden gestopt. Bij het in stappen zag ik, dat aan de achterzijde van de wagon een bordes was voor een remmer, waaronder twee traptreden om er op te kunnen klauteren.  Achter onze wagon stond nog, een gewone personenwagen, die kennelijk bestemd was om de bewakingssectie Duitse soldaten in te vervoeren. (ongeveer 40 man). Vlak voor het vertrek werd er nog iemand bij ons in de wagen geduwd.  Dat bleek later mijn compagnon en medelegger- de Kapitein-Vlieger J.L Zegers  te zijn. Hij was de dag tevoren, toen zijn groep werd afgevoerd, in de kazerne ondergedoken, in de hoop later,als alles weg was, op zijn eigen houtje naar het zuiden te kunnen gaan via Bucarest. (Boekarest)  s' Avonds hadden de Duitsers hem echter gevonden en daarom werd hij in onze groep opgenomen en op het laatste moment bij de zogenaamde ziekengroep ingedeeld. Hij was toen ongeveer 42 en ik 38 en beiden waren we fit. Toen we in de veewagen werden gedreven lukte het mij een plaats te krijgen linksachter in de wagen bij die opening in de wand, waarover ik al sprak.

3

Gezien mijn heenreis dacht ik dat de reis naar Neu-Brandenburg minstens 6 dagen zou duren, ook al omdat de Duitsers terugtrekkende zouden trachten veel materiaal en personeel naar het westen af te voeren. We zijn s’ avonds om zes uur vertrokken en al de eerste avond heb ik de twee planken en het prikkeldraad, die voor de opening waren gespijkerd om ontsnappen erdoor te voorkomen op hun bevestiging beproefd.  De twee diagonaals erover gespijkerde planken zaten van boven met twee en van onderen met één spijker vast. Er zat nog zigzagsgewijs prikkeldraad over  gespannen, dat aan de twee uiteinden met U-vormige nagels was vastgezet,

Net buiten die nagels zaten aan de uiteinden de laatste haaks omgebogen pennen, die tussen de twee tieren van de draad de punten er op vormen . De volgende dagen heb ik, als we reden, telkens aan die planken zitten wrikken. Steeds maar weer, tot op de vierde dag de eerste leek mee te geven en gelukkig s’ avonds in de schemering in de lengte barste. Maar omdat ik er op verdacht was bleven de twee helften door de houtnerven aan elkaar hangen. De volgende dag volgde tweede plank, ook zonder te breken. Ik moest me haasten, want waren we naar schatting nog maar één of twee dagen van Berlijn.  s 'Nachts lukte het de uiteinden van het prikkeldraad uit elkaar te draaien, waardoor de punten er uit vielen en de draadeinden als het nodig was onder de U-vormige nagels, die in de wagenwand zaten uit  te  trekken waren. Met een paar flinke klappen hoopte ik de planken met de erop gespijkerde prikkeldraad los te kunnen slaan. We stopten nog: drie maal voor Berlijn, maar patrouillerende Moffen zagen niets ervan. Een van die keren, toen we gelucht werden en gelegenheid kregen vuil en rommel uit de wagen te werken, en weer eens wat te eten kregen , heb ik goed gekeken hoe ik via dat luik met gebruikmaking van dat handvat op de treeplank van het remmerbordesje kon klimmen.


Een dag voor we Berlijn naderden had ik gevraagd of er mensen waren die met mij mee wilden, maar niemand gaf zich op. s' Avonds kwam Zegers naar mij toe, die aan het andere einde van de wagen sliep, en die zei:  Als jij weet hoe je hieruit kunt komen en je weet de weg,  dan wil ik wel mee, maar ik spreek geen Duits.  In Stanislau was uitgemaakt, dat ontsnappen met zijn tweeën in principe beter was om het moreel op peil te houden. Als de een afknapte, was de ander misschien fit genoeg om hem erover heen te helpen. Dat is ook wel gebleken.

J.L. Zegers (2e v.l.)

 

Maar goed, Zegers zou meedoen. Over de Berlijnse hochbahn waarover we vermoedelijk zouden rijden lichtte ik hem in. (Een viaduct, waarover veel lijnen lopen, nadat zij uit hoger gelegen stadsdelen komen). Ik zei: Weet je wat we doen. Vermoedelijk rijden we een stuk over die hochbahn, waarover ook de S-bahn (Metro) dikwijls loopt en daar komen we misschien moeilijk van naar beneden en naar Neu-Brandenburg gaan we naar het noorden en daar zijn bossen buiten Berlijn waar w als de trein nou: even de gelegenheid ertoe biedt eruit moeten springen en dan zien we daarvandaan naar Berlijn terug te lopen. Ik heb wel een plan om daar met iemand 1ontakt op te nemen.

Op 17 Januari stopten we s' middags om ongeveer 5 uur op een groot rangeerterrein dicht bij Tempelhof. het lag kennelijk op een breed viaduct en we waren even tevoren het station van de S-bahn Tempel hof gepasseerd. We bleven daar een tijd staan en om een uur of 6 werden grote booglampen boven het viaduct ontstoken. Toen ik op een gegeven ogenblik uit mijn raam keek zag ik op het emplacement de schaduw van onze wagen en iets erachter de schaduw van de wagon van de bewakers, die op dat moment nog langs de trein patrouilleerden.

Toen ik een half uur later weer eens naar buiten keek zag ik die schaduw niet meer,waaruit ik concludeerde, dat die wagen was af gekoppeld en er dus achter onze wagen geerbewaking meer was.

                4.     

     

 

 


Berlin Hochbahn  1944 verwoest door bomardementen.

Om zeven uur gingen wij rijden en keek ik nogmaals uit mijn raam en was er nog steeds geen schaduw van een andere wagen achter de onze. Dat maakte onze kansen ineens veel beter, want mochten wij er in slagen uit onze wagon te springen, dan was de kans dat er op ons geschoten zou worden veel kleiner. Enfin, we reden dus inderdaad over de hochbahn. Ongeveer 10 meter boven het straatniveau. We zagen soms het verkeer in de straten als onze trein op een van de buitenste banen van het viaduct reed.

Op een gegeven ogenblik veranderde het beeld en reden  we tussen twee groene bermen door, kennelijk dooreen heuvel in het noordoosten van Berlijn, Langs de bovenzijde was een hek en daarachter een straat, want zwik de bovenkant van huizen. je grasberm was een meter of 6 hoog.  Ik kreeg ineens het idee, dat dit de kans was om eruit te springen. Als we er hie4uit kwamen zaten we in de stad en kwamen we wel ergens. Dus riep ik tegen Zegers, we gaan er hier uit, kom mee.  We hadden allebei onze jassen aan en waren er klaar voor. Ik gaf een paar klappen tegen de twee planken, die er uit vlogen en trok aan het prikkeldraad, dat ook meteen uit de nagels vloog. Ziezo, dat was gelukt. Maar op dat ogenblik passeerden we een S-bahnstation midden op de baan en waren we de heuvel voorbij en reden we weer op het viaduct. De trein ging wat langzamer rijden en dacht ik dat hij elk ogenblik kon stoppen en de Duitsers het onbeveiligde raam zouden zien, dus moesten we er zo snel mogelijk uit. Ik dook door het raam , pakte het handvat naar het remmersbordes en liet  me op te treeplank zakken. Vlak daarop reed de trein niet harder dan 20 km. en kon ik er zo afspringen me direct achter de trein verbergen. Er waren ongeveer 8 sporen naast elkaar en stond ik ongeveer midden op. Aan de rechterkant van de baan, dus aan stuurboord van de trein zal ik maar zeggen, keek ik op de achterkant van daken en rechts ervan aan de rand van het viaduct een steenen toren, ik denk van een meter of zes, met aan de bovenkant enige verlichte ramen, vermoedelijk dus uitkijk en schakelkamer van de wisselwacht, Rechts ervan tas een opening van een meter breed en daar naast begon een muurtje van ongeveer 1 meter hoog,  dat langs het viaduct liep in de richting van het S-bahnstation een paar. honderd meter verder terug. Ondertussen uitkijkende waar Zegers bleef liep ik naar dat stenen muurtje toen ik plotseling vlakbij een stoomfluit van een locomotief hoorde, die nog een meter of tien van mij vandaan op dezelfde rails els ik op mij af kwam. Gelukkig had de machinist mij gezien en kon ik nog opzij springen. Ik zag in de verte Zegers aankomen toen ik bij het lage muurtje was. Tegelijk zag ik uit die opening naast de toren een vrouwspersoon in een soort uniform met een olielamp in haar hand langs het paadje naar mij toekomen. Ik stond bij een uitstekend stukje van de muur, een soort pilaartje, waar het muurtje wat lager werd en waaronder een weg liep , onder het viaduct door. Verder op was het S-bahnstation, waar die vrouw misschien heen liep en ik moest voorkomen dat zij zou vragen wat ik daar deed. Ineens wist ik het. Ik ging achter het pilaartje staan , deed mijn jekker en broek open en deed net of ik daar een kleine boodschap deed en toen zij vlak bij was trok ik mijn hemd wat eruit en stapte weer op het paadje. Zij keek de andere kant uit en liep de exhibitionist voorbij. In tussen was Zegers al dicht bij de toren en liep ik daarnaar toe terug. We kwamen gelijk bij de opening naast de toren toen een man uit een raam ervan riep " Was machen sie denn dort". Om een onverstaanbaar antwoord te geven riep ik in half Duits en half Hollands iets terug, dat we arbeiders waren, die verderop hadden gewerkt. Ik zag toen ineens dat naast de toren een stenen trap naar beneden was met ernaast aan bede zijden bakstenen muren.

5

Zegers was intussen al iets doorgelopen naar het station, waarop ik hem terugriep. Ik zei, we moeten hier proberen naar beneden te komen.  Wij de trap af, een beetje met een boog, daarna een haakse hoek, aldoor tussen twee muren en aan de onderkant een grote stalen deur, waarboven een stuk muur met prikkeldraad erop. Hoe moet je daar overheen komen. Ik liep voorop en kon op de trap staande net de bovenkant van het stukje muur pakken. Ik sprong op, met mijn schoenen tegen de twee zijmuren steunend maar die gleden met hun spijkers eronder langs de muren naar voren en ik zwaaide naar voren met een klap tegen de deur, die open vloog. Hij was niet op slot en we stonden zo op straat. Nou we hebben een stukje hard gelopen, eerst onder het viaduct door, toen kwamen we op een lange brede weg, die we ook nog een eind zijn opgerend tot we buiten adem waren. We liepen tussen huizen die allemaal gebombardeerd waren, nergens brand, lichten en door de holle ramen konden we door de kapotte vloeren en daken naar boven kijken. Verder geen lichten, wel op het spoorwegviaduct. Zegers vertelde toen dat hij Juul heette, dus verder is het Juul. Hij vroeg toen; zeg Harry waar gaan we nu heen. Ik zei, voorlopig eerst naar de Kurfurstendam, daar weet ik de weg.  We waren natuurlijk opgetogen dat het zover gelukt was, daar liepen we zogezegd als vrije jongens in Berlijn . We hadden voorlopig iets te eten bij ons,  ik tien repen chocolade en twee pakjes sigaretten. Juul had niets. Verder had ik nog scheergerei en een stuk zeep, genoeg voor ons tweeën. We moesten er overdag niet te vies en ongeschoren uitzien om niet te veel op te vallen . Ik had mijn jekker aan, waar ik de knopen van een marechaussee jas stof bekleed) in de trein op had genaaid en waar ik de gallons af had gehaald. Verder een ski- kapje op mijn hoofd. Juul had een marechaussee jas en daar de militairenuitmonstering afgehaald. Juul had in de trein nog aan mij gevraagd of ik de weg wist in Berlijn, waarop ik had geantwoord dat ik er dikwijls was geweest maar helemaal niet wist waar we ergens terecht zouden komen,  maar wel zeker was te kunnen komen waar ik heen wilde. Al lopende vroeg hij weer wat ik wilde doen en toen vertelde ik hem dat ik de laatst vier jaar voor de oorlog voor de Marine regelmatig in Berlijn was geweest, in het centrum voldoende de weg wist en van plan was kontakt op te nemen met de Heer Millenaar (lees meer over Adriaan Millenaar), de Nederlandse vertegenwoordiger bij de Zweedse Ambassade.

 






 

 

 

 

 

Adriaan Millenaar in 1944

Hij was n.l. met de Zweedsche Ambassadeur, die ook de Nederlandsche Regering vertegenwoordigde, enige malen in Stanislau op bezoek geweest om na te gaan hoe de behandeling daar was en omdat hij Hollander was, dacht ik via hem misschien in aanraking te kunnen komen met andere Hollanders. Maar ja , ik wist niet of dat zou lukken en ook niet waarde Zweedsche Ambassade was, al had ik een sterk vermoeden dat die in de buurt van de Tiergarten was,een wijk waar veel Ambassades waren. Toen we op de S-bahn reden had ik wel in de gaten, dat we ver buiten het centrum reden, maar aan de hand van licht in de lucht had ik wel een idee waar ergens het centrum moest liggen en ik zei tegen Juul dat we die kant uit moesten lopen en we dan maar verder moesten zien. Na een minuut of tien gelopen te hebben - het was intusschen ongeveer kwart vooracht - liep er ineens een man vlak bij ons op de stoep. Waar hij zo onverwachts vandaan kwam wisten we niet, maar die kon ons misschien wat wegwijs maken. Ik sprak hem aan en vroeg in een beetje gebroken Duits of hij de weg wist naar het dicht bijzijnde S-bahnstation....Ja, dat wist hij wel, maar hij zei U bent geen Duitser, ik zal U er wel naar toe brengen, maar wat doet U hier. Ik zei, neen wij zijn Hollanders, we werken bij de Mauserfabriek  -hoe ik daaraan kwam is me nog een raadsel-  en we zijn uitgeweest met een paar Duitse onderofficieren, heerlijk bier gedronken, dat is hier zo lekker.

Hij begon een praatje over de Mauserfabriek, maar gelukkig gelukte het makkelijk op iets anders over te gaan. Op een gegeven ogenblik zei hij: zo we zijn er direct. Ik vroeg: Waar?  Hij: Daar waar ik woon, daar moet ik even zijn en dan kom ik meteen terug en zal U naar het station brengen. Wij stopten bij een grote poort in de muur, waarboven aan een rood houten bord een grote rode lamp hing. Er achter een binnenplaats. Het leek op een brandweer- of politiegebouw. Ik zei tegen Juul: Ik vertrouw die vent niet erg. En toen ik op het punt stond om door te lopen kwam hij weer naar buiten en zei, dat hij zijn zoon met ons had mee willen sturen, maar dat die er niet was en dat hij ons er zelf heen zou brengen. We liepen mee al pratende en toen het in het gesprek even stokte zei ik  in het Hollands tegen Juul:  We moeten van die vent af.

Juul zei: Ik vertrouw hem ook niet. Ik zei: Daar bij die dwarsweg op de hoek aan de overkant, is geloof ik een café... Het was een bierkroeg. Ik zei: Als we op de stoep aan de overkant zijn, blijf jij staan en zegt, dat je nog een biertje wilt.  Ik loop dan door met hem en roep je een paar keer en als je dan niet komt, kom ik terug om je te halen en dan smeren we hem die dwarestraat in. En zo gezegd, zo gedaan.  Juul bleef ineens staan, toen we die hoek voorbij waren en zei:  Ik wil eerst nog een biertje.  Ik liep met die Duitser door en zei geen geld meer te hebben daarvoor en toen we een meter of veertig verder waren zei ik dat ik Juul ging halen en toen ik bij hem was renden we de dwarsstraat in waar het al even donker was als in al die andere straten. Het enige licht, dat we hadden gezien was in dat kroegje. De volgende zijstraat rechts in en daar tussen het puin van een paar huizen ons verborgen gehouden. Na een kwartiertje dachten we, dat het wel veilig was en liepen we door, dus evenwijdig aan de straat waarin hij had gelopen. Even later passeerden we weer een zijstraat en toen hoorden we achter ons voetstappen, zo van hakketeen, hakketeen,hakketeen, een soort vrouwelijke stap. Ik zei: Wacht even, een vrouwspersoon, die kan ons misschien de weg wijzen. En ja, even later verscheen in het donker een vrouwspersoon op onze stoep. Ik zei: Verzeihung, bitte, kônnen sie uns sagen wo das Strassenbahnhof ist.  Jawohl zei zij. Ik zei toen dat we een beetje verdwaald waren, dat we met een Duitse onderofficier uit geweest waren maar nu op tijd naar onze slaapplaats terug moesten en of zij ons de weg wilde wij zen. Dat wilde ze wel, want zij moest er ook heen.  Zij vroeg waar we heen wilden. Ik weer: Naar de Mauserfabriek. Zij:  Weet U waar dat is. Ik: Ja, maar we weten niet wat dat kost en we hebben bijna geen geld meer, van die onderofficier kreeg ik een Amerikaansche sigaret, wilt U die misschien voor één mark kopen, want het lijkt te ver om te lopen. Ja zei ze, dat is wel 12 kilometer, ik wil wel graag die sigaret. dus zij die sigaret en wij een mark. Even later kwamen we bij het station, waarin volop lichten branden en daar zagen

We tot onze schrik, dat ze het uniform van de grune polizei aan had. Maar ze groette ons vriendelijk en wees ons het loket en liep door. Ik nam twee kaartjes naar Tiergarten, 50 pfennige gelukkig kreeg ik 5 10 pfennigstukken terug.  Vijf minuten later zaten we in de trein op een plaats bij de kaart, waarop we konden zien welke stations we moesten passeren. Bij Tiergarten stapten we uit. Het was een open hochbahnstation, het dak ingestort en geen sterveling te zien.  Er stonden nog een paar banken, een gedeeltelijk beschadigd hek er omheen en aan het einde een telefooncel. Ik dacht, hoe vinden we hier de Zweedsche Ambassade, want het leek van boven of alle huizen en villa's uitgebrand of ingestort waren. Ik stelde Juul  voor in het telefoonboek in die cel te gaan kijken en zowaar er was er nog, een.


http://de.wikipedia.org/wiki/U-Bahnhof_B%C3%BClowstra%C3%9Fe

7

In het telefoonboek stond de zweedse Ambassade met de straatnaam. Ik zei:  We kunnen 5 maal bellen, dus hoor ik dat ze me gauw antwoord geven.  De eerste keer viel het muntje er direct uit, maar de tweede  keer bleef het gelukkig zitten en draaide ik dus het nummer, maar dat gaf geen antwoord.  Nog eens geprobeerd, maar geen antwoord. Ik zei toen tegen Juul dat de ambassade natuurlijk s 'avonds gesloten was, waarop hij zei: Kijk eens om je heen, je ziet hier nergens een lichtje en bij het station branden ze wel, dus is er geen algemene verduistering, maar er is hier in deze buurt zoveel gebombardeerd, dat alle huizen verlaten zijn of al plat. Er waren blijkbaar alleen op belangrijke punten straatlantaarns, die branden. Ik zei toen: Weet je wat, ik bel hotel Adlon, dat is hier een van de chiqueste hotels, daar weet de portier natuurlijk het adres. Ik had daar enige malen met de Siemensdirectie gegeten, dat vroeger meen ik "Unter den Linden" heette.  Als ik antwoord krijg geef ik wel een of andere rare naam op. Zo gezegd, zo gedaan . Weer een 10 pfennig er in; in gesprek. Even later verbinding, een juffrouw, waaraan ik vroeg om de portier. Verbinding weer verbroken, maar gelukkig viel tot onze verbazing de munt weer eruit en kon ik hem weer gebruiken. Weer hetzelfde en toen kreeg ik  de portier. Ik zei: Kunt U me het adres zeggen van de Zweedse Ambassade, ik ben er heen gereden, maar die is niet meer op het adres dat ik uit het telefoonboek opgaf.  Hij vroeg '' wie ik was, waarop ik antwoordde:  Graaff von Holland. Hij trapte erin en vroeg me even te wachten, Herr Graaff. Ik kreeg daarop het adres en toen ik vroeg waar dat was, zei hij  tussen de Kurfurstendam en Tiergarten.

Ik toen:  Oh, dan weet ik het wel, dank U; en hij : Keinen ,Dank, Herr Graaff, heil Hitler. Ziezo, dat adres had ik tenminste. Weet je waar het is, vroeg Juul. Ik: Ja, als we hiervandaan een stuk lang de Ost-west Axe lopen langt dit park hier, dan komen we eerst bij een kerkje met een vijver ervoor met bosjes, daar kunnen we ons morgen eerst wassen en als we dan doorlopen komen we bij een villawijk en daar moeten we maar eens vragen naar die straat, want daar denk ik dat het ongeveer daar zal zijn. Het was intussen ongeveer 10 uur of half elf geworden en aangezien niet wisten of  er daar een sper tijd was en hoe laat, besloten we een huis te zoeken, waar we konden slapen.  Dus zijn we naar beneden gegaan om een zachte steen te zoeken, een paar straten doorgelopen waarin we uitgebombardeerde huizen met tuintjes ervoor zagen tot we er een zagen waar we niet tot het dak doorheen konden kijken. Achter de voordeur, die weg was,  lag rechts  een soort kabinetje, waarvan het plafond nog heel was.  Na over wat puin te zijn geklauterd  en enige stenen te hebben gezocht voor hoofdkussen, zijn we daar gaan slapen.  Het was mooi winterweer, lichte vorst, +2 graden, dus met onze jekkers en dik ondergoed was het best te doen. Hou, ik ben blijkbaar gauw in slaap gesukkeld. Maar op een gegeven moment heeft Juul me wakker gemaakt.  Juul: Jo, daar komt iemand, je snurkt.  Ja, dat kwam zeker van het ongemakkelijke op mijn rug liggen, want anders snurk ik niet.  Even later verdween het geluid van voetstappen en hebben we de nacht zonder storingen verder doorgebracht, alhoewel we beiden vele malen wakker zijn geweest van diverse geluiden. Toen het een uur of zes was op mijn klokje, dat ik op het S-bahnstation had gelijk gezet, dachten we dat het wel veilig was om in het donker te proberen bij dat kerkje te komen om ons te wassen. Trouwens we hadden al enige malen mensen voorbij horen komen.  We zijn de straat uitgelopen en kwamen inderdaad op de Ost-West-Axe, die helemaal doorloopt tot de Brandenburgertor. We zijn hem een tien minuten gevolgd, tot aan de overkant het b.g. kerkje zag met de bosjes ervoor. Daarachter was vijver waarin we, na wat dun ijs

7.


Berlin  Koningsplatz mit Krolloper, Siegessaule ....Tiergarten

verwijderd te hebben, ons heerlijk hebben gewassen en geschoren. Het was toen bijna zeven uur en er waren al veel  mensen op straat.  We passeerden de Siegessaule en kwamen toen bij de villawijk.  Daar hebben we een tijd rondgelopen en hebben zo tot ongeveer negen uur de tijd gedood. Toen hebben we een vrouw gevraagd naar die straat  van de ambassade was en om kwart over negen stonden we voor het  hek van de Zweedse Ambassade.  Na eerst rondgekeken te hebben of er Duitse politie in de buurt was zijn we naar binnen gewandeld en hebben in de tuin onze jekkers nog een beetje afgeklopt en zagen de voordeur op een kier staan. Er was daar een werkster bezig, die zei, dat het kantoor nog niet open was, dus moesten we maar wachten. Er was een bankje in de hal, waar we zijn gaan zitten.  We zaten nu onder de Zweedse vlag op Zweeds terrein.  Zo, zei Juul, dat hebben we gedaan. Wat wil je nu doen? Ik zei, dat het me het beste leek eerst eens te kijken of we iemand zagen , die betrouwbaar leek, er niet uit zag als een mof en als we iemand Zweeds hoorden praten of Nederlands, hem aan te schieten.  We zullen moeten afwachten wat hij zegt als hij hoort, dat we ontsnapte krijgsgevangenen zijn. Dus eerst maar kijken of er iemand binnen komt die aan ons Hollandse idee voldoet.  We hebben daar zo een uurtje gezeten voor er iemand binnen kwam en dat waren twee dames, die niet met elkaar spraken en waarvan we niet wisten wat zij waren.  Zij gingen een deur in aan de rechterkant. Even later weer een paar dames en een jonge man, die een deur links ingingen. Toen kwam ten jonge man binnen, die de deur inging van die eerste twee dames. Even later kwam hij eruit en wij hoorden hem met iemand daarbinnen Hollands spreken. Ik  zei tegen Juul;  Dat is hem.  Ik stond op en zei tegen hem:  pardon, mag ik U even iets vragen. Ja, zei hij, U bent toch Hollander?  Ik: Ja, wij zijn ontsnapte krijgsgevangenen!  Wat, hoe dan, zei hij. Ik: Ja we zijn twee officieren en tijdens het transport uit de trein gesprongen. Oh God zei hij, wat is dat fijn, hoe hebt U dat nu gedaan, wel gefeliciteerd. Ik: Ons transport kwam uit Stanislau op weg naar vermoedelijk Neu- Brandenburg en we zijn hier in Berlijn gisterenavond uit gesprongen.  Enfin we hebben hem toen in de gang in het kort ons avontuur verteld. Hij heette Jan Kneppelhout, die in Berlijn zat Voor de Arbeitseinsatz en te werk was gesteld als tussenpersoon tussen de in zijn fabriek werkende Nederlandse arbeiders en dergelijke en de Zweedse Ambassade. Hij behartigde dus de belangen  van hen, hij was zelf student rechten en zoon van de burgemeester van Winterswijk.  Hij kwam net uit de kamer van de Nederlander, die toegevoegd was aan de Zweedse Ambassadeur, een zekere Millenaar. ( Millenaar is later Consul- Generaal in Berlijn geworden na de oorlog.) Wij zijn met hem terug gegaan naar die kamer, waar die twee (Hollandse) dames zaten. Hij zei ongeveer: Kijk eens wat ik hier heb, een Nederlandse Marine- en een Luchtmachtofficier, die ontsnapt zijn en nu kontakt met mij opnemen, is dat niet geweldig, we moeten hen helpen.  Hij was juichend enthousiast.  Die twee dames evenzo. We kregen allebei een grote plak chocolade en een sinaasappel,  die we daar ook konden schillen.  Wij zeiden kon takt te willen opnemen met Hollanders, die ondergronds werk deden en dat deed Jan Kneppelhout ook, voor zover dat op een of andere manier mogelijk was.  Enfin, in het gesprek bleek, dat men zat te wachten op de heer Millenaar. Hij zou elk ogenblik kunnen komen. Hij woonde niet in de stad, maar in een dorpje zo'n 30 km buiten Berlijn i.v.m. de vele bombardementen.  Enfin het was ai wat later dan normaal, dus zouden ze hem even opbellen en toen bleek, dat hij

9.

dien dag niet zou  komen, omdat zijn vrouw, die nacht een baby had gekregen.  Dat was nu net een vervelende zaak voor ons, maar hij zei, dat hij even met Kneppelhout wilde spreken. Die deed dat en wist hem blijkbaar op de een of andere voorzichtige manier mede te delen, dat er een paar mensen waren die hem dringend wilden spreken en heeft hij gezegd, dat dat accoord was en of we s' avonds tegen een uur of zeven bij hem langs wilden komen.  Kneppelhout heeft ons toen uitgelegd hoe we bij hem moesten komen en zei toen, dat hij nu weg moest om terug te gaan naar de loods van de fabriek maar hij te werk  was gesteld. Dat was een fabriek van Siemens Catow ;  in die loods woonden ook studentenvrienden van hem.  Voor hij weg ging gaf hij ons nog wat geld en bonnen voor eten,  die we dan wel in een of ander café konden gebruiken.  Ik zei, dat ik voldoende de weg wist en we ons dien middag wel onzichtbaar zouden maken door b.v. in een bioscoop te gaan zitten. We zijn tegen een uur of twaalf bij die twee dames weggegaan, hebben dicht bij de Kurfurstendam in een stille zijstraat in een cafeetje wat sandwiches gegeten en zijn naar de bioscoop gegaan, naar het rustig, stil en donker was.  Wel een Duitse film  maar dat was force-majeur.  Het was een doorlopende voorstelling, dus zijn we maar twee voorstellingen blijven zitten om niet  de straat op te behoeven.  Het was toen zes uur en donker en vond ik vrij snel het station, waarvan we moesten vertrekken naar het dorp van Millenaar. Na ongeveer een half uur rijden waren we er en zijn met de goede aan wijzingen van Kneppelhout zonder iemand iets te vragen bij de omgebouwde boerderij aangekomen. We zagen daar twee Duitse militaire auto's staan, maar besloten toch maar te kloppen. Er was n.l. geen bel.  Er kwam een juffrouw, waartegen ik zei, dat ik de heer Millenaar wilde spreken. Dat kon, even wachten in een halletje. Nou, dat gedaan en toen hij kwam liet hij ons in een klein kamertje.  We vertelden hem, wie en wat we waren en naar vandaan en moesten hem wat vertellen van Stanislau als een soort controle op onze betrouwbaarheid en toen vertelde hij ons, dat hij ons daar had willen logeren, want hij had van Kneppelhout toch voldoende begrepen, dat het om zoiets ging,  maar hij had die middag inkwartiering gekregen van vier Duitse officieren in de twee buitenstaande auto's en nu kon hij ons Godsonmogelijk bergen. Wij in de put natuurlijk. We dachten, nu hebben we eindelijk een goed adres, het was al bijna half acht, wat nu? Hij zag dat wel en zei: Ik begrijp het wel hoe moeilijk dat nu voor jelui is, maar ik zal gaan zoeken voor jelui. Hij verdween, kwam een kwartier later terug en zei: Ik heb een adres voor U, daar kunt U naar toe gaan, het zal nel moeilijk te vinden zijn, maar ik zal het zo duidelijk mogelijk uit leggen, het is bij een meneer Rijnders. Die heeft een vertegenwoordiging van een weegwerktuigen (van Berkel) fabriek, die heeft wel meer zulke dingen gedaan en zal zeker onderdak geven, hij gaat ermee accoord. Hij vertelde hoe we moesten teruggaan, dan een bepaalde bus nemen , zoveel haltes, goed tellen, want naambordjes zijn er niet meer door alle bombardementen en branden, zoveel keer links of rechtsaf enz.  Het moest op een straathoek zijn met een portiektrap. Wij terug en zoeken geblazen. Het heeft een tien minuten geduurd na de busrit en een keer vragen aan ; de enige man die we zijn tegengekomen of hij de straat wist, dat we bij een hoek kwamen en een woningrij zagen, waarop de hoek een portiektrap was. We zagen nergens een straatnaam om te kunnen kontroleren en verder grotendeels gebombardeerde huizen. Boven aan de trap twee deuren, zoals beschreven, maar nergens lichte zijn de trap opgegaan, gebeld en inderdaad een meneer deed open.

10.

 

Ik zei:  Bent U meneer Rijnders. ja, dat was dus raak. wij naar boven weer een trap op, dat was naar de tweede, hun etage.  Nou wij deden ons verhaal, hij was ontzettend enthousiast, maar erg angstig, want wat was het geval. Zijn jongste zoon (hoe oud hij was zei hij niet ) was de dag tevoren naar Karlsruhe vertrokken voor ondergronds werk en die had die morgen om zes uur thuis zullen komen, maar hij was er nog niet en hij was nu bang, dat hij was opgepikt. En daarom, zei hij, kunt U niet blijven, want als hij is opgepikt kan elk ogenblik de Gestapo of de Grüne  polizei hier komen kijken of huiszoeking doen.  Dus moet U weg.  Wij: Maar naar naar toe?  Wij hebben vannacht ook al buiten geslapen.  Hij: Ik zou U nu geen ander adres kunnen opgeven, maar ik zal U een paar stukken brood  meegeven, dan kunt U misschien weer buiten overnachten.  Wij dus afscheid genomen, de trap af naar buiten. Terwijl we daar stonden om te overleggen zei Juul: Ik verdom het, Ik doe het niet verder hoor, het is nu veel kouder geworden, ik heb er verder zo geen zin in. Ik vroeg hem wat hij dan wilde, ons aangeven bijvoorbeeld. Nou zei hij, moeten we dan neer buiten slapen, zo kunnen we wel aan de gang blijven, dat gaat toch niet. Ik zei: we hebben toch brood en bonnen en geld maar Zegers was:‘,, erg moe en ik hoopte, dat hij er na nat praten rel weer overheen zou komen. Op dat moment kwam een jongeman de trap buitentrap oplopen, naar de deur, waar wij uitgekomen waren en daarop kloppen, waarop ik vroeg of hij de zoon van meneer Rijnders was. Hoezo, zei hij, waarom.  Ik zei:  Bent U in Karlsruhe geweest? Hij antwoordde Ja. Later hoorden we,dat hij zo vlug onze vragen beantwoorden , omdat we Hollands praten. Ik zei:  Dat is dan geloof ik een geluk voor ons.  De deur ging open en daar stond Pa, die alleen zei: Ben jij het, Goddank.

 

Loekie Rijnder over haar vader

"Ja, en wat deed mijn vader, Theo Rijnders? Mijn vader zat toentertijd al in een soort illegaal netwerk. Hij had als vertegenwoordiger en zakenman een visum, waarmee hij vrij Duitsland in en uit kon reizen. En dat deed hij ook. Hij was veel weg. Hij vertelde ons weinig van zijn activiteiten, maar achteraf is mij duidelijk geworden dat hij koeriersdiensten vervulde, o.a. mededelingen inzake de Stijkelgroep. De Stijkelgroep was een van de eerste verzetsgroepen, die in Nederland na de inval van de Duitsers ontstond en genoemd is naar haar leider Johan Stijkel.

Een zekere heer Millenaar was de contactpersoon van mijn vader. De heer Millenaar was oorspronkelijk verbonden aan de Nederlandse Ambassade in Berlijn. Toen deze wegens het uitbreken van de oorlog werd gesloten, zette hij zijn werk voort,  maar nu onder de bescherming van het Zweedse gezantschap, dat als Schutzmacht de belangen van de Nederlanders in Duitsland behartigde. Dit was voornamelijk het werk van de heer Millenaar.

Een groot aantal studenten, die in 1943 in Berlijn werden tewerkgesteld, heeft van Millenaars hulp geprofiteerd en zijn hem vaak grote dank verschuldigd.

http://www.rhegie.com/ockeloenrijnders.htm

lees ook: http://sbs.umkc.edu/waterborg/home/Berlijn/Dagboekbrieven_Berlijn_HarmWaterborg_text.pdf

En toen konden we weer mee naar binnen. De zoon was doodeenvoudig zoveel te laat gekomen door bombardementen en daardoor gemiste aansluitingen. We hebben daar geslapen op de bovenste etage, een kamer waar geen dak meer op was, maar wel  een groot zeildoek over was gespannen.  We hebben op de  grond geslapen, ik herinner me niet of er een matras lag, maar het was heerlijk.  De volgende ochtend zijn we met hem en zijn vader naar de zaak van zijn vader gegaan, na eerst nog mijn Atjeh -jasje geruild te hebben voor een burgerjasje.  Daar hebben we nog weer bonkaarten en wat geld gekregen.  De zoon nam intussen kontakt op met een andere Nederlander.  Een zekere Neuteboom, een N.S.B.'er, die echter zijn leven aan het beteren was en probeerde dat goed te maken door ook in de ondergrondse te werken en mensen te helpen. Hij woonde in een flat, vrij dicht bij Rijnders, was verloofd met een Duitse, maar was in verband met de bombardementen tijdelijk in een huisje van een volkstuintje getrokken enige kilometers buiten Berlijn.  Zijn flat was dus leeg en daar bracht de zoon van Rijnders ons  s' middags naar toe, waar Neuteboom op ons zat te wachten. Hij vertelde ons, dat we zo weinig mogelijk geluid moesten maken, niet moesten laten merken, dat we in zijn flat logeerden en ons zo weinig mogelijk buiten moesten vertonen. Er was een telefoon, dus hij kon ons opbellen als dat nodig was. Verder mochten we in geval van luchtalarm geen gebruik maken van de schuilkelder onder het gebouw, omdat we daar dan door de anderen konden worden aangesproken, die wisten dat zijn flat tijdelijk was verlaten. het zou dan te veel opvallen, dat er vreemden inzaten.

11.

In dat geval moesten we naar buiten waar een honderd meter naar rechts in een klein  parkje een splittergraben was gebouwd.  Dat was een lange brede loopgraaf overdekt met betonnen platen en planken, die weer met het zand uit de loopgraaf een meter hoog waren bedekt. Het was dus een soort bescherming zoals we die hier in Nederland in het begin van de oorlog ook hadden gebouwd. Als het luchtalarm was afgelopen moesten we eerst nog wat buiten blijven tot de bewoners weer in hun flats waren, voordat wij naar zijn flat terugkeerden. Hij had al voor eten gezorgd, er stonden wat blikjes en er was brood en elke dag zou hij ons - hij had onze bonkaarten gekregen  van nieuw voedsel voorzien.


Voorbeeld van een splittergraben "schuilkelder"in een park

 

12

Alles was nu duidelijk geregeld. Er waren veel bewoners in het flat gebouw, maar zo nodig kon hij ons telefonisch bereiken. Woensdag kwamen we dus in zijn flat en s’ avonds  -het was een uur of half acht  kwam het eerste luchtalarm of althans de waarschuwing ervoor. Het was n.l. zo, dat als vliegtuigen gesignaleerd waren en de Duitse grens gepasseerd waren luchtalarm werd gegeven in de plaatsen, waarvan men dacht, dat zij als doel waren gekozen. Dat kon daarna nog wel eens veranderen, zodat eerst een waarschuwingssignaal werd gegeven, zodat de mensen zich erop konden voorbereiden met het bij elkaar zoeken van kleren enz. om naar de schuilkelders te gaan. Wij hebben onze jassen aangetrokken en ongeveer 10 minuten later ging het tweede alarm waaruit  volgde dat ze in de richting van Berlijn kwamen. Na dit echte alarm dus zijn we zo snel mogelijk naar beneden gegaan om de mensen uit het gebouw te ontlopen, want we mochten dus niet gezien werden en zijn we naar de splittergraben gegaan, waar pas een  paar mensen in waren. Er was een man met een soort uniformpet op, die schijnbaar de leiding had, een stel vrouwen en enkele mannen. We gingen rustig zitten en een paar minuten begon het geduvel, eerst een enorme knal daarna gevolgd door min of meer regelmatige salvo's van vermoedelijk de beroemde 8 cm. flak, maar wij hadden helemaal het gevoel dat eventuele bommen niet voor ons bestemd waren en we zaten er erg rustig bij. Op een gegeven ogenblik zei  Zegers “zullen we een sigaret  opsteken”.  Ik antwoordde bevestigend en we hadden er nauwelijks een in de mond of daar kwam die bewaker op ons afvliegen en met veel lawaai en schelden, of we niet wisten dat het verboden was, we moesten toch beter weten; waarop ik maar antwoordde dat we pas aangekomen waren.  Gelukkig nam hij dat aan en draaide zich foeteren de van ons af. Even later werd een vrouw hysterisch en begon te schreeuwen, ze moest gekalmeerd worden door een paar vrouwen en een man, maar verder is er niets gebeurd. Enige tijd later om ongeveer half elf ging er weer een lang luchtalarmsignaal. Iedereen stond op en haalde zijn bullen bij elkaar en omdat wij bij de uitgang zaten, gingen wij maar naar buiten; maar toen wij een meter of twintig verder waren werden we aangehouden door een man van de grüne polizei, die ons vroeg waarom we op straat liepen, waarop wij zeiden dat het toch einde alarm was geweest en we uit die splittergraben kwamen. Hij zei dat het geen eindsignaal was , maar alleen een sein voor een spoedig einde, dat over een tien minuten wel het veilig signaal zou komen, We schrokken ons een aap, want dachten allebei "direct vraagt hij onze papieren. We hielden hem aan de praat door te vertellen, dat we die dag uit Nederland waren gekomen;  Zegers in het Nederlands, ik in het Duits, om maar tijd te rekken en toen kwam het signaal  einde luchtalarm " en zei hij dat we door konden lopen. Even later waren we weer in de flat, zijn naar bed gegaan, rustig geslapen, de hele dag binnen gebleven,  s' avonds weer luchtalarm en hetzelfde verhaal, maar donderdagochtend werden we opgebeld het was Neuteboom die ons vertelde, dat hij was opgebeld door een kennis, die hem vertelde, dat hij was opgebeld door iemand uit de flat, die gezien had dat er vreemden uit die flat van Neuteboom waren gekomen en of Neuteboom wist wat voor mensen dat waren. Neuteboom was er erg van geschrokken en zei dat we zo spoedig mogelijk de flat moesten verlaten en dat hij ons over een half uurtje zou komen halen en te voren zou trachten met iemand anders kontakt op te nemen.

13.

Toen hij ons een klein half uur later kwam halen vertelde hij ons dat hij van de Heer Rijnders bericht had gekregen dat wij een bepaalde persoon - iemand die wij wel kenden-   op een afgesproken plaats zouden ontmoeten. Toen we daar kwamen was dat Kneppelhout en wat was het geval. Neuteboom had kontakt opgenomen met Rijnders, die had kontakt opgenomen met Millenaar, onze vertegenwoordiger bij de Zweedse ambassade en daar was toevallig net Kneppelhout, die werd gewaarschuwd en ons beloofde te ontmoeten bij het café, waar we nu zaten. Het was erg prettig dat we daar Kneppelhout ontmoeten, want die had ons drie dagen tevoren beloofd, dat hij zou trachten een methode te vinden om ons weg te krijgen. En omdat we hem drie dagen niet gezien hadden deed zich nu de gelegenheid voor om iets naders te horen.

Wij zijn met hem meegegaan naar zijn barak, waar hij en de Nederlandse arbeiders sliepen, een groot deel ervan voor de Mauserfabrieken. Heel toevallig! Het was een grote barak met ongeveer een 500 slaapplaatsen. Allemaal van die houten kribben, drie hoog, met eronder kleine kastjes, waar ieder zijn eigen spullen in bewaarde.

 Barak van de Nederlanders ( http://www.rhegie.com/ockeloenrijnders.htm)
In onze barak sliepen 10 studenten, allemaal Nederlanders, die bij Mauser tewerkgesteld waren. zoals: Harry van Braak, Jacob Krom, F.J. Russel, Asselbergs, Piet Nas, Ton Goedemans, Bob Wiltink, Jan van Gemert.


Kneppelhout zat met een paar andere Hollandse studenten in zo'n straat ervan. We werden aan hen voorgesteld. Het waren als ik mij goed herinner een zekere Jorna en Pluiger. Jorna ontmoette ik vele jaren later, het zal 1952 of '53 zijn geweest, bij Hollandse Signaal, waar hij toen hoofdingenieur of onderdirecteur  was. Ik herkende hem niet en pas vele jaren later in 1958 kwam ik tijdens een gesprek met Zegers erachter dat de toenmalige directeur van Hollandse Signaal de student Jorna was. Enfin, we hebben die avond daar rustig geslapen, de slaapplaatsen waren die van een van die studenten. Elke nacht waren er wel een stuk of 20 man afwezig en de twee studenten sliepen dan in zo'n lege kooi. We waren n.l. bang, dat als wij betrapt werden in zo’n lege kooi gevraagd zou worden waar wij werkten.  Zo was het veiliger. Die eerste nacht was er geen luchtalarm. De volgende dag zijn we even de barak uitgeweest, maar uit veiligheidsoverwegingen bleven we verder erin, wat tijdschriften en boeken lezende.

Kneppelhout was meerdere uren weg maar kwam aan het einde van de middag terug en vertelde dat hij meende een weg gevonden te hebben om ons weg te krijgen. Dat was al lang bestudeerd en dat leek hem wel goed voor ons. Hij haalde er de andere twee bij en het bleek daaruit dat het volgende plan bestond. In hoeverre het al gebruikt was weet ik niet. Later, de volgende dag , hoorden we dat er al een ander groepje zo was weggegaan, dus hoopten we, dat het ons ook zo zou gelukken. We moesten met een trein, die tussen Amsterdam en Berlijn reed , dat was een Militaire trein,waarin twee derdeklas wagons van de Nederlandse spoorwegen zaten, naar Holland terug reizen. Die trein kwam s' middags om zes uur aan op station Tiergarten, nadat hij s' ochtends om zes uur Uit Amsterdam was vertrokken. Het was dus een rit van twaalf uur. In Tiergarten stapten de eerste  -een vrij groot deel zelfs-  passagiers uit; hij vertrok dan weer en kwam; ongeveer vijf minuten later in station Lehrter-Bahnhof aan, dat was het eindstation.


Lehrter-Bahnhof

Nu zouden we met ons vijven, de drie studenten en wij tweeën, ieder met twee perronkaartjes op zak het station Tiergarten binnengaan en daar wachten op de aankomst van de trein. Het was verboden daar in de trein te stappen, uitstappen mocht wel. Dat werd bij aankomst van de trein omgeroepen. Kneppelhout wist ongeveer waar de derde klas wagons stopten. Daar hebben we maar op gerekend en dat bleek later ook uit te komen.  Als het dan kon was een lege coupe te vinden kon een van ons daar onder

14.

een bank gaan liggen en de ander moest dan in een andere coupé verstopt worden. Was er geen plaats, doordat er geen lege coupes waren dan werd met de trein naar lehrter-Bahnhof doorgereden en daar met tevoren gekochte perronkaartjes van dat station naar buiten gegaan. Die derdeklas wagons hadden aan de stationszijde een gangpad en schuifdeuren in elke coupé, waar gordijntjes voor konden warden geschoven over de hele breedte van de coupé. Rechts erin was een bank, waaronder de centrale verwarming was en links was een bank waaronder niets was. Als je die bank oplichtte schoot hij onder de veerkracht van de rugleuning naar voren. Door het terugdrukken van de bank tegen de rugleuning konden twee houten blokjes voor onder aan de bank achter de verticale voorwand worden gedrukt, waardoor de bank vastzat. Onder de bank liggende was het wel mogelijk hem naar boven te drukken, waardoor hij gelijk naar voren sprong, maar hem dicht krijgen zou niet meer mogelijk zijn zonder hulp van anderen. In de stalen voorwand onder de bank zaten 20 vertikale openingen van 3 a 4 mm. breed en ongeveer 5 cm hoog , 10 bij de deur en 10 dichtbij het raambedenkers van het plan hoopten, dat die voldoende ventilatie mogelijkheid boden om gebrek aan zuurstof te voorkomen. Na aankomst op Lehrter-Bahnhof ging de lege trein naar een rangeerterrein, waarvandaan hij tegen twaalf uur de volgende morgen weer naar  L.B. reed om daar om twaalf uur te vertrekken via T.b. naar Amsterdam. We waren nu op de hoogte van de mogelijkheden en de problemen en risico's en waren bereid die te nemen. het was een ruk van 30 uur onder die bank en zouden dus wel enige voorbereidingen en afspraken nodig zijn. We besloten dat we vanaf Zaterdag- middag niet meer zouden drinken en vanaf Zondagochtend niet meer zouden eten na het ontbijt. We moesten dus leeg de coupé in. De zondag leek ook de beste dag, omdat er dan minder reizigers zouden zijn. Verder voorzien van vetpapier in de broek voor eventualiteiten, en de ruimte was dusdanig, dat practies bewegen onmogelijk was, dus daarom werd tussen de benen nog een lege bierfles gelegd. Na al het voorgaande is het wel duidelijk, dat we na het maken van alle voorbereidingen op zaterdag en zondag die middag om half zes op het perron van T.B. zaten te wachten op de aankomst van onze trein. Toen hij stopte stonden we voor de achterste van de twee derdeklas wagons.

Een conducteur stapte eruit en liep naar achteren zodat voor ons de weg vrij was nadat een tiental militairen was uitgestapt. De derde coupé was leeg, ik erin, deuren dichtgeschoven, gordijn ervoor, Jorna bleef op de gang staan op uitkijk,  Pluiger liep met Zegers door. Ik ging onder de bank liggen op mijn jekker, die ik had uitgedaan,  mijn sjaal onder mijn hoofd.  Knepelhout zei nog dat hij over vijf minuten kwam kijken of ik goed lag en dicht ging de bank. We gingen rijden en even later kwam hij vertellen dat Zegers in de eerst coup lag na de klapdeur. Op de vraag of ik goed lag kon ik bevestigend antwoorden, maar dat de bewegingsvrijheid wel wat klein was. Weinig aan te doen natuurlijk. Ik had een paar Amerikaanse dagrantsoenen chocolade bij mij die in kleine stukken gebroken naast mijn rechterhand lagen, maar mijn neus lag vrijwel tegen de houten onderkant van de bank en met mijn hand kon ik net mijn kin bereiken, zodat ik elk stukje net op  mijn kin kon leggen en dan in mijn mond kon schuiven, enfin het ging wel. We stopten in L.B., de trein liep leeg, daar na gingen we weer rijden, zeker naar het rangeerterrein, het leek vrij ver, misschien buiten de stad. Ik ben een beetje aan het soezen geraakt maar op een gegeven ogenblik werd ik wakker omdat ik het ontzettend heet had.; ik dacht dat ik zou stikken omdat ik geen zuurstof genoeg had, omdat die spleetjes onvoldoende waren. Ik dacht nu ga ik maar schaapjes tellen en dat deed ik dus maar en was bij zeven honderd toen ik

15.

ineens voelde dat er iemand in de wagen stapte. Ik dacht natuurlijk wat gaat er nu gebeuren en dat bleek een schoonmaker te zijn, want ik hoorde hem de eerste coupe ingaan, deur open, deur dicht, volgende coupe, deur open, deur dicht en toen bij mijn coupe hetzelfde en een paar seconden na het openen van mijn deur voelde ik tegen mijn hand koele tocht, die door die spleetjes aan het andere eind van de bank kwam en toen was ik meteen gerust gesteld, want begreep ik, dat er voldoende ventilatie was.  De ruimte was gewoon zo warm geworden omdat de deur dicht was geschoven en de verwarmde buizen nog een tijd warmte hadden afgegeven. Toen de man weg was en deur  misschien op een kier heeft laten staan ben ik blijkbaar weer in slaap gevallen maar in ieder geval zag ik op een gegeven ogenblik spleetjes licht en moet het toen ongeveer acht uur zijn geweest. Ik ben toen rustig blijven liggen op een gegeven ogenblik ging de trein rijden , stopte weer, vermoedelijk L.B. en daar stroomde ineens een hoop mensen naar binnen. Ik zag door de spleetjes naast mijn schouder, die ik pas ontdekt had toen het licht werd, van die hoge kaplaarzen en van die muisgrijze kousen binnenkomen. Even daarna een paar flinke dreunen op mijn bank, die ineens maar een à twee cm boven mijn neus lag. Even later vertrok de trein. Tevoren had ik wel kunnen kuchen, want als je op je rug ligt, krijg je zo af en toe wel een kriebel in je keel. Na een half uur rijden kreeg ik weer last van zo'n kriebel en ik dacht al hoe moet dat nu, maar op een gegeven ogenblik gingen we over een wissel  heen zo van djiek djiek en vlak daarna weer hetzelfde, eerst het voorste dubbele wielstel en daarna het achterste van de wagon. Ik dacht daar moet ik gebruik  van maken, even wachten .Toen kwam er een wissel en nog een en ik  dacht bij de volgende moetik kuchen en direct nadat het voorste wielstel de wissel passeerde kuchte ik hardop. Heerlijk,het lukte,want niemand had door het lawaai op de wissel er acht op geslagen.

We hebben gestopt, daarna Osnabruck, daarna Minden, daarna Bentheim, telkens kom ik rustig kuchen. Bij Bentheim kwam de conducteur met "Allen aussteigen". Ik ben maar blijven liggen. Even later kwam de controle, iemand stapte erin , deur open, deur dicht, deur open, deur dicht, daarna bij mijn coupé en het was voorbij. Ik mocht doorrijden "zonder ausweis." Nu hadden Zegers en ik de afspraak gemaakt ergens tussen Amersfoort en Amsterdam uit de trein te springen, liefst in een boschrijke omgeving. Als onze coupés leeg waren, zouden we de bank opdrukken, eventueel met elkaar contact opnemen en trachten als de trein voor Hilversum langzamer ging rijden er daar uit te springen, in de bossen onder te duiken tot na de spertijd om een uur of zeven. Nou,we stopten in Amersfoort, waar Zegers woonde. De eerste Hollandse plaats waar we er wel uit wilden. Mijn coupe liep wel leeg, maar prompt daarop kwamen er weer twee mensen binnen en die bleven zitten tot Amsterdam, waar we, denk ik, om ongeveer h, half één aankwamen. Ik ben toen nog ongeveer een kwartiertje blijven liggen tot alle mensen van de perrons af waren, want ik  dacht, dat het wel de laatste trein zou zijn geweest. lk heb de bank toen opgedrukt en ben er uitgestapt maar was niet O.K.; ik was misselijk en kon niet goed staan. Enfin, ik ben op mijn knieën door de gang gekropen, voorbij de klapdeur waar Zegers moest liggen en zag daar in de eerste coupe de bank open staan en erin een flesje Kirch liggen,dat we in Berlijn van Rijnders hadden gekregen, voor ais we eens zo iets nodig hadden. Zegers had er niets uit gedronken, dus heb ik het maar meegenomen. Terug naar mijn bank, want daar lag nog mijn jekker en das. Ik ben op de andere bank gaan zitten. Ik hoorde toen iemand instappen maar bleef zitten, want woelde me

16 .

als een vaatdoek, ik was te gaar om iets te doen en dacht het zal wel iemand van de spoorwegen zijn, die komt schoonmaken en jawel ,enige ogenblikken later kwam hij mijn coupé binnen en jawel het was zo'n schoonmaker. Hij zei: Hé, wat doeje hier. Ja, wat doe je dan! Ik zei : Ik ben uit Duitsland weggelopen. Ik kom uit Berlijn. God bewaar me,zei hij, heb je onder die bank gelegen. De bank stond n.l, nog open. Ja zei ik . Ik ben helemaal gaar. Hij zei: Al die tijd? Ik zei: Ja, hoe laat is het? Hij: Kwart voor één. Ik: Dat is dan 30 of nee 31 uur. Hij weer: God bewaar me, hoe hield je het uit, hier, een appel voor je. Dank je, zei ik en beet meteen in die appel. 0 ja, ik moet nog even zeggen, dat toen hij de coupé binnenkwam ik meteen zei: "Oranje boven; en hij meteen antwoordde met: "ook oranje boven” Ik wist toen meteen , dat hij goed was.  Dat kon ik verwachten van die spoort lui. Toen ik die frisse appel half op had knapte ik wat op en toen hoorde ik dat er weer één of twee mannen de wagen inklommen. Ik keek blijkbaar verschrikt, want hij zei: Dat zijn nog een paar spoorlui, schrik maar niet, die zijn goed hoor. Nou, die kwamen er ook bij en wilden ook horen, waar ik vandaan kwam. Ik vertelde, dat ik arbeider  was en was weggelopen Waarop zei vroegen waar ik heen moest. Ik zei naar den Haag. Dat kan nu niet, hoor, het is nu. spertijd man 10 uur tot 6 uur Oh. Maar je kan hier wel in een trein blijven zitten op het eerste perron. Die staat er al klaar om te vertrekken, die gaat om vijf over zessen weg. Ja, ja daar voel ik wel wat voor.  Heb je geld bij je? Ik zei: Ja,ik heb vroeger wat Hollands geld meegesmokkeld. Ik heb wel een paar briefjes van een rijksdaalder.  Goed, dan zal ik wel voor een kaartje zorgen, er zijn nog een paar lui daar, ik zal meteen gaan, voor ze weg zijn. Ik deed mijn jas open om geld uit mijn vestzak te halen en toen zagen ze mijn Marineknopen.- Hé zeg, is dat een uniform. - Nou toen viel ik door de mand en vertelde wat ik was en krijgsgevangene was. Enthousiast dat ze waren. Toen ik vroeg of ik me ergens wat op kon knappen,namen ze me mee naar hun waslokaal, waar me ook mijn derdeklas kaartje Amsterdam - den Haag werd gebracht. Daarna brachten ze me naar de voorste wagon van de trein en lieten me in de achterste coupé onder het raam gaan zitten, omdat ik daar het minst zou opvallen. Als er in de nacht een patrouille van de spoorwegpolitie langs zou komen in van die plastic jassen en kaplaarzen moest ik maar gewoon doen of ik sliep. Die lui waren alle vijf goed.  Ik moest maar gewoon gaan slapen op de bank. Ze denken dan dat je gewoon een passagier bent, die de laatste trein heeft gemist en die nu maar met de eerste meegaat. -  Goed zo, zo gezegd, zo gedaan. Ik heb inderdaad niets gemerkt, goed geslapen en werd om vijf voor zes wakker,toen de eerste passagiers in de trein kwamen. Om bij zevenen waren we in den Haag en nam ik de tram naar mijn schoonouders, omdat ik niet naar mijn huis durfde gaan, waar ik om iets over half acht aankwam. Op mijn bellen, het bekende  - - - ----   dat we in 1941/42 ook gebruikten werd niet opengedaan.  Mijn schoonvader, die ook in de de ondergrondse zat, zei  dat kan de Gestapo wel zijn, die komen altijd zo vroeg.  Maar mijn schoonmoeder wist hem te overtuigen dat het mijn vrouw moest zijn en na mijn derde belletje deed hij mij eindelijk open en zei:  Ben je weer ziek geworden. Ik neen ontsnapt.   Hij:  hé, je bent natuurlijk ziek.  Enfin, eindelijk iets gegeten en gaan baden.  In de kleedkamer mijn kleren neergelegd en de badkamer in. Mijn Vrouw, die dien dag naar Wassenaar zou gaan, werd intussen opgebeld met het ver zoek direct te komen.  Ze woonde dicht bij en mijn schoonmoeder zei niets maar bracht haar naar de kleedkamer, waar mijn  vrouw ontzettend schrok en zei: Is hij dood. Toen zag ze mij eindelijk, in het bad. Na lange verhalen kwamen we tot het punt Wat nu?  Ik dorst namelijk niet bij mijn schoonouders , vrouw of familie te blijven, want ik was

17.

ongeveer een week onderweg en wist niet wat de moffen intussen hadden gedaan. Misschien was het naar Nederland doorgegeven en werd ik hier ook gezocht. mijn schoonvader nam kontakt op met de Heer Abbenbroek, de vader van de cadet A.,  die in dezelfde ondergrondse groep zat.  De cadet A. werd in Neurenberg met de groep van Tijen opgepikt en later gefusilleerd.  Zijn vader in 1945, ook gefusilleerd. Van hem kregen we als onderduikadres de heer Bruin en mevrouw Statius  Muller op de Laan van Meerdervoort vlak bij.  Daar heb ik een paar dagen gezeten en zocht de heer A. verder naar kontakten.  Hij berichtte mij, dat ik kontakt kon opnemen met een zekere mevrouw  Vrins op de Juliana van Stolberglaan. Daar ben ik de volgende middag naar toe gegaan en dat bleek de vrouw te zijn van een tweede luitenant, die net zo als ik in de compagnie van de teruggekeerde zieken zat. Ik kende hem heel goed. Zijn vrouw zat ook in de ondergrondse, was een jaar of 26 en had veel kontakten met studenten, die ook erin zaten. En zij vertelde me, dat zij misschien wel een weg wist om naar Engeland te komen. Maar in eerste instantie moesten we zorgen papieren voor mij te krijgen. Zij zou zorgen dat er iemand kwam, dat inderdaad de volgende dag gebeurde, die van mij gegevens moest hebben om een persoonsbewijs te kunnen maken, waarmee ik mij dus betrekkelijk veilig door den Haag en Nederland kon verplaatsen.

Ik heb daar overnacht en de volgende dag kwam inderdaad de jonge man, die mij ondervroeg en alle mogelijke antecedenten van mij vroeg en door haar werd ingelicht dat ik wel betrouwbaar was, omdat ik haar veel uit het kamp over haar man had kunnen vertellen. Hij had iemand meegebracht, die een pasfoto van mij maakte. Hij zou een dag of drie later terugkomen en mij een persoonsbewijs verstrekken. Ik heb daar een dag of vier ondergedoken gezeten en heb intussen kontakt opgenomen met mevrouw van Boven, de vrouw van die Intendant, waarmee ik de kamer deelde in Stanislau. Ik had hem dat beloofd en zou zij laten weten of ik goed was aangekomen. Zij bood mij aan bij haar onder te duiken, zodra ik de papieren had. Een paar dagen later kwam de jonge man met mijn nieuwe persoonsbewijs op naam van Marijn Gijzen, reeds voorzien van de plakzegels, waaruit bleek, dat mij reeds zoveel maal levensmiddelen bonnen waren verstrekt, enz. enz. en ik kreeg bonkaarten voor twee weken, dus daarmee kon ik mevrouw Vrins de bonnen geven, die zij mij had voorgeschoten. Maar intussen had zij bezoek gehad van een andere student  -waar ik niet bij was geweest maar in een andere kamer had gezeten-  die met een stel andere studenten een plan had om met een boot naar Engeland over te steken. Zij hadden in Amsterdam een vlet in orde gemaakt, daarin was door een student met motortechnische kennis een zescilinder Chevroletmotor ingebouwd, daarmee waren ze naar Hellevoetsluis gevaren en bij een boer, die betrouwbaar was, in een schuur, dicht bij een sloot, kunnen opslaan. Het was de bedoeling met die vlet via het Hollandsdiep naar buiten te varen en zo over te steken. Over de motor was een buiskap, waaronder enige mensen konden zitten - daarachter was een ruimte voor een stuurwiel, kompas - en enige anderen. Dat werd mij allemaal verteld en mij werd gevraagd of ik misschien wat technische adviezen wilde geven, dat was het eerste; maar op mijn vraag of ik niet mee kon werd gezegd, dat er wel niemand voor mij zou willen uitvallen en dat de boot vol was.

 


John Osten

Nou, ik wilde dan eerst wel eens kennismaken met een of meerdere van de jongelui.   Enfin dat kon dan wel en zodoende maakte ik kennis met een van hen, degene die bij mevrouw Vrins was geweest en die heette Osten, de zoon van de Admiraal Osten. Nu moet ik eerst even  vertellen, dat ik een of twee dagen tevoren kontakt had gehad met mijn compagnon Juul. Hij had n.l. in den Haag een broer, die me zijn adres in Amersfoort had gegeven. In Amersfoort aangekomen liep zijn coupe leeg en kon hij het niet meer uithouden, had de bank opgedrukt, was het perron opgegaan en tussen de duitse arbeiders en militairen meegelopen langs het loket. Hij was wel aangeroepen maar gaf geen draad en liep gewoon door zonder er verder iets van te merken. Hij is goed thuisgekomen en daar ondergedoken. Hij had inmiddels kontakt met een groep gekregen, waarmee hij naar Zuid-Frankrijk zou gaan, als arbeider van de organization Tod, maar hij kon me niet zeggen hoe ik met die groep in kontakt kon komen. Toen ik twee dagen later zijn broer in den Haag sprak, hoorde ik dat Juul al was vertrokken en dat was het laatste indirecte contact dat ik met hem had. Om nu terug te komen op die poging om met die vlet over te steken zei ik toen tegen mevrouw Vrins, dat ik wel bereid was om met die te praten en hen adviezen te geven, maar dat ik sceptisch stond tegenover hun idee om in een stikdonkere nacht over het Haringvliet te gaan varen, beginnende bij Piershil, waar de vlet bij die boer lag, door een zijwater naar het Hollandsdiep , en dan op goed geluk tussen de ondiepten door voorbij Hellevoetsluis in naar dieper water. Een paar dagen later, ik weet niet meer waar ik toen zat, kreeg ik bericht om bij haar te komen. Ik logeerde n.l. bijna iedere dag op een ander adres, maar hield haar steeds op de hoogte waar ik bereikbaar was.

Ik hoorde daar dat een van de studenten, het was Osten, mij weer bij haar wilde ontmoeten. Hij vertelde mij, dat er sprake van was, dat ik mee zou kunnen gaan, maar dat voorlopig niemand uit wilde vallen, meer dan acht man kon er niet in, maar er viel over te praten. Hij zou het reusachtig op prijs stellen als ik adviezen wilde geven, wanneer de beste tijd was om weg te gaan enz. Ik hoorde van hem dat zij overdag het vaarwater hadden bestudeerd, door er naar Middelharnis en terug te varen. Ze wisten nu al, dat ze eerst langs de noordkant moesten varen, dan over moesten steken tussen twee banken door naar Middelharnis en dan de zuidwal te nemen. Ze wisten wel hoe groot de afstanden ongeveer waren maar welk tij ze het beste konden kiezen en wanneer,konden ze niet zeggen. Ze moesten de zuidwal nemen omdat bij Hellevoetsluis midstrooms een duits bewakingsvaartuig lag, bewapend en met flinke zoeklichten, dat alles wat binnenkwam of uitvoer moest kontroleren. Het lag voor anker, met een paar motorboten er bij en had mitrailleurs als bewapening. Ik heb hem toen verteld, dat het beste tijdstip van vertrek bij oplopend tij was, zo kort mogelijk na stil tij na eb. Als ze dan op een bank zouden lopen, konden ze er weer af komen. Ik waarschuwde, dat het voor mij onomstotelijk vast stond, dat ze wel ergens vast zouden lopen, omdat de stroomsnelheid niet te schatten zou zijn. Een half uur voor ze op het Hollandsdiep dachten te kunnen komen moesten ze vertrekken om via het Spui er te komen. Verder moest het ongeveer nieuwe maan zijn en het tij keren tussen s’avonds negen uur en s' nachts één uur om tegen licht worden voldoende ver uit de kust te zijn, Enige dagen hoorde ik niets en probeerde intussen via mijn schoonvader en de heer Abbenbroek in kontakt te komen met een andere ondergrondse groep, dat niet lukte. Via mevrouw Vrins hoorde ik wel dat voorlopig niemand wilde uitvallen, maar wel bemerkte ik, dat zij haar uiterste best deed om mij in die vlet te krijgen. Een van die studenten had n.l. slechte ogen, studeerde geologie, en zij probeerde Osten ervan te overtuigen, dat ik in Engeland meer gewenst zou zijp dan die student. Ik vroeg haar, als ik mee/zou kunnen, ik zo spoedig mogelijk gewaarschuwd te worden om dan advies te kunnen geven omtrent het beste uur en datum van vertrek.

19.

Na een kaart van het Hollandsdiep gekregen te hebben , heb ik ook bekeken wat voor tij er liep. Er zijn nogal wat banken in en ze moesten van de ene vaargeul naar de andere of onder de rechter- of onder de linkerwal en dan naar buiten langs de Middelharnis zijde. Bovendien lag voor Hellevoetsluis dat bewakingsvaartuig ongeveer midstrooms, dat dus steeds aan beide zijden de zaak moest controleren op in- of uitvarende vaartuigen. Ik heb hun toen geadviseerd om te vertrekken op een avond, dat het laag water viel tussen ongeveer negen en tien uur en twaalf uur, dan te vertrekken met laag water, want dan kwam de vloed op en als ze dan vastliepen op een bank zou even later in ieder geval de mogelijkheid bestaan de vlet weer vlot te krijgen door het stijgende water. Ja, maar ze wilden toch ook nog met mooi weer weggaan, want:  de vlet was nou niet speciaal zeewaardig, hij kon wel wat hebben maar zeewaardig was hij niet. Dat ik mee zou kunnen was uitgesloten, want de vlet was vol met acht man erin. mevrouw Vrins was van mening dat het beter was, dat ik mee zou gaan, dan dat acht studenten of zeven studenten en een oudere mijnheer - ik wist toen nog niet wie die mijnheer was, dat hoorde ik pas later- die dus geen militair waren of gespecialiseerd waren in een voor de oorlogsvoering bepaalde richting, enfin die dus uit een militair oogpunt eerst nog een volledige training en opleiding moesten doorlopen' voor ze werkelijk van waarde waren,mee gingen. En zij suggereerde dus steeds, dat er iemand moest uitvallen. Nu bleek; dat er een was, die geologie studeerde, een heel sterke bril droeg wegens verziendheid om te kunnen lezen en dus volgens mevrouw Vrins in aanmerking zou moeten komen om voor mij plaats te maken. Zij probeerde voortdurend Osten daarvan te overtuigen. Enfin , als ik me goed herinner was Woensdag 16 Februari een goede datum. Op een dag werd ik op mijn


Flip Winckel een van de Engelandvaarders van 1944. Flip was afgestudeerd in Indisch recht. 

onderduikadres, die ik steeds aan mevrouw Vrins opgaf, door haar opgebeld om te komen en toen vertelde ze mij, dat ik in ieder geval wel naar piershil kon komen de 16de, dan zou men daar wel verder zien. Dat was over een week. Tot mijn stomme verbazing kreeg ik die zondagochtend een telefoontje of ik direct bij haar wilde komen. Ik er naar toe en toen vertelde zij me, dat er besloten was die avond te vertrekken, want het was zulk prachtig weer en ze wilden van die gelegenheid gebruik maken, want ze waren veel te bang, dat het weer zou omslaan. Osten was er ook. Ik waarschuwde hem toen, dat het een volkomen verkeerde dag was omdat het dan de hele avond dalend tij, eb, was, dat nog wel tot een uur of drie kon doorstaan en dat de kans dan veel  te groot was, dat ze vast zouden lopen. Dan zouden ze de eerste uren niet los kunnen komen voor het water weer genoeg zou zijn gestegen en we dan zou het te laat zijn om ver genoeg te komen. Ze moesten toch zeker voor twee á drie uur voorbij het bewakingsschip zijn, om tegen het licht worden ver genoegkust te zijn op de Noordzee. Mijn adviezen hielpen echter helemaal niet en het resultaat was dat ze die avond wilden vertrekken. Mij was tevoren al geadviseerd me goed met schapenvet in te smeren, gezien de vorst- het vroor 3  a 4 graden.  Voor het  schapenvet was tevoren al door mijn schoonvader gezorgd. Daarover een paar lagen ondergoed want ik zag wel aankomen, dat het op zee flink koud zou zijn. Enfin, alle voorbereidingen waren al een paar dagen tevoren getroffen, dus na dien ochtend nog eens alle voor en tegens te hebben overwogen, besloot ik eigenlijk tegen beter weten in de mogelijke kans  toch maar aan te grijpen. Oei. ik vergat nog te vermelden, dat ik me niet met de navigatie mocht bemoeien, want hadden zij zoveel ervaring door varen op het Hollandsdiep opgedaan, dat zij precies wisten hoelang ze over elk stuk en met welke koers zij moesten varen.

20.

Nou, dat heb ik dus voorlopig maar geaccepteerd. Die dag ben ik s 'middags met de trein naar Rotterdam gegaan, na afscheid van mijn vrouw te hebben genomen en een code afgesproken te hebben, want we dachten, dat als we aankwamen in Engeland over de radio een codebericht zou kunnen worden uitgezonden. Tegen een uur of zeven kwam ik met het stoomtrammetje Rotterdam- Hellevoetsluis in Piershil aan en daar stond Osten op mij te wachten.  Het was al donker. We moesten een half uur lopen, eerst door het dorp en daarbuiten over een heel smal landweggetje om bij een loods in een weiland te komen en daar zaten al een stuk of zes andere jongelui en een oudere mijnheer.

 

We maakten allemaal kennis met elkaar - alleen met de voornamen.  Later bleek mij, dat die mijnheer professor de Haas was uit Leiden, de bekende man van het koude-laboratorium.
Na wat gesprekken te hebben gevoerd zei de jonge man met de verziende bril, dat hij bereid was om zijn plaats aan mij af te staan op voorwaarde dat ik hem de kosten, die hij had gemaakt om mee te kunnen doen, zou vergoeden.  Dat was f.400.-. Daar ben ik mee accoord gegaan en heb hem gezegd mijn koffer met kleren mee te nemen. Die moest hij dan aan mijn schoonvader overhandigen, die hem dan het geld zou betalen. De dusdanige regeling had ik tevoren al met Osten overlegd. Om ongeveer tien uur zijn we met ons achten in de vlet gestapt, die al in het slootje naast de loods lag. Toen de motor werd gestart, lukte dat niet omdat de accu leeg was.

Dat was al duidelijk hoorbaar bij het eerste aanslaan. Na een minuut of vijf nog een poging gedaan, die natuurlijk ook mislukte. Toen werd besloten de hulp van die boer, die brandmeester was, in te roepen en zijn Osten en twee anderen met de accu naar hem toegegaan. Na ongeveer een half uur kwamen zij terug met een nieuwe accu, die de boer uit de brandspuitauto had gehaald, duimende dat er die nacht geen brand zou uitbreken. Nadat die aangesloten was, startte de motor inderdaad en zijn we het slootje uitgevaren en kwamen in een breder vaarwater, dat het spui was en vrij spoedig daarna kwamen we in het Haringvliet.

Na een minuut zagen we al geen wal meer en gingen op westelijke koers. Het was stikdonker. Ik zat achterin met Osten, de rest zat onder de buiskap rond de motor. Met een zaklantaarn moesten we telkens even op het kompas kijken om koers te houden onder langs de noordwal. Osten schatte, dat we om elf uur vijfenveertig bij de vaargeul zouden zijn, die tussen twee banken naar de zuidwal liep. Daar zouden. we dus ongeveer zuid-zuid-west moeten varen. Ik had, toen we op koers lagen, recht achteruit een lichtje gezien, waardoor ik kon zien als de roerganger uit koers raakte. Tot ons verdriet viel in dat eerste stuk drie keer de motor uit, waardoor we telkens een stuk met de eb verder dreven. Osten hield maar vol, dat we op tijd bakboord uit moesten gaan, maar toen ik vroeg, wanneer en met welke stroomsterkte dat bepaald was, zei hij met stil tij. Ik wees hem erop,dat met de sterke ebstroom en het drijven we dus vroeger bakboord uit moesten, maar dat vond hij niet. Na ongeveer twintig minuten vroeg de mijnheer, die onder de buiskap zat of hij de lantaarn even mocht lenen, maar moest hij even wachten tot we er uit waren wanneer van koers moest worden veranderd. Ik adviseerde met de slagaard te steken om te controleren, wanneer het ondiep werd, om een aanwijzing te krijgen, wanneer we ongeveer bakboord uit moesten. Nogmaals kwam het verzoek om de lantaarn, omdat hij suikerziekte had en zich nu een insuline-injectie moest geven; die we toen wel even konden missen omdat ik ook het lichtje achteruit goed zag.

21

Tot overmaat van ramp liet hij de lantaarn vallen, die  tussen de spanten onder de motor rolde en niet eronderuit kon worden gehaald. Hoewel de stroomsterkte niet bekend was, schatte men nu dat om elf uur vijf en dertig het punt zou zijn bereikt waar overgestoken kon worden om tussen twee banken door naar de zuidwal te stomen.
Koers een schatting. Al slagaardstekende werd het ineens ondieper en voor we bakboord- uit konden draaien liepen we vast in 70cm diep water. Er bleek nog een flinke ebstroom te staan, die de vlet op de bank drukte. Allemaal eruit en duwen, maar zonder resultaat. We stonden toen tot boven onze knie en in het water, maar een kwartier later was het al gezakt tot half onze kuiten en kort na twaalf uur stonden we droog. Wat  nu. Ik zei: Laten we eerst eens kijken of we nog bij de wal kunnen komen, misschien lukt dat. Die bank vormde misschien een verbinding, want het noordelijke vaarwater was daar ondieper, en dat was ook de reden geweest om over te speken naar de zuidwal.  Als het water nog een cm. of veertig daalt kunnen we misschien naar de noordwal lopen. Om ongeveer kwart over twaalf ben ik met twee andere jongelui   - het water leek toen genoeg gedaald- ,na op het kompas onze richting te hebben bepaald met een lucifer, over de drooggevallen zandbank, waarop we telkens achterom kijkende naar onze voetstappen of we een rechte lijn liepen, naar het noorden gelopen en na ongeveer acht minuten kwamen we bij de rietkraag. Ja, wat nu ?. we zijn door de rietkraag gekropen en zagen, dat we bij een dijk waren, waarachter een boerderij stond. Daar moesten we dan maar naartoe zodra we konden. Toen was het schatten wanneer we van de bank af zouden kunnen komen en ik dacht een uur vijf of zes. Ik wist ook niet hoelang de vloed moest lopen . Om ongeveer half drie keerde het tij en om genoeg water te hebben om de vlet los  te duwen, schatte ik op half zeven. Nou om kwart over zeg begonnen we te duwen maar het duurde nog tot kwart voor zeven voor we los kwamen. We dreven meteen weer binnenwaarts met de vloed en de laatste man stond nog op de bank. Toen eerst de motor weer aangeslagen en weer terug naar de bank om hem op te pikken en  toen wilden ze nog doorstomen naar Middelharnis, maar we hadden nog geen vijf minuten gevaren en toen zagen we over stuurboord een paar zoeklichten schijnen en dat bleek de veerpont te zijn tussen Hellevoetsluis en Middelharnis;  voorzien volgens de studenten van licht geschut en Marinepersoneel.  Ze zochten met hun  zoeklichten het water af en wij maakten ogenblikkelijk rechtsomkeert, terug naar de noordwal, waar we het riet inschoven, gelukkig zonder ontdekt te zijn. Even later waren we vlak onder de dijk en legden we de vlet voor anker. Daarna de vlet met de kont naar de wal gedraaid, waarvoor twee man het water in gingen om ook nog een lijn op de wal te zetten. Nu moet ik nog even vertellen, dat toen we net die sloot waren afgevaren , de motor wat kuren begon te vertonen en ook al een keer was afgeslagen, terwijl aanslaan nogal wat moeilijkheden had vertoond.  Het afslaan van de motor er dat er nog eb liep was misschien mede oorzaak  van de stranding op de bank. Alles bij elkaar maakte de zaak op mij geen goed voorbereidde indruk, te veel spielerei. Een accu, die niet werkte, een kompas zonder redelijke verlichting, een onbetrouwbare motor, een verkeerde vertrek datum met ongunstig tij, te grote onbekendheid met het vaarwateren niet willen luisteren naar mij adviezen. Alles bij elkaar noopte mij even af te wachten, wat zij verder wilden doen, alvorens te zeggen, dat ik dit te veel gokken vond op een goed gesternte en niet verder mee zou doen. Toen het om half acht licht was kropen we tegen de dijk op, naar de boerderij,  waar we allemaal een paar glazen melk kregen en hun vertelden de vlet daar wat te laten liggen Zij vroegen en niets ook niet waarom we daar lagen, het was kennelijk duidelijk, dat zij zo weinig mogelijk wilden weten en wij dus ook zo weinig mogelijk..

22.

behoefden te vertellen. Iedereen zou naar huis gaan en twee studenten zouden de accu naar de boer terugbrengen voor zijn brandspuit over de binnenwegen en de eigen accu als die was opgeladen mee terug brengen, Zo mogelijk zou men s' avonds of de volgende dag weer terugkomen om de tocht voort te zetten. Ik bleef adviserend nog drie dagen te wachten, maar dat wilde men niet. Ik heb toen gezegd, dat ik naar den Haag terug ging. De student, waarvan ik de plaats had ingenomen, heb ik de volgende dag ingelicht en hem goede reis gewenst. Hiermee was dus mijn avontuur met de vlet beëindigd en moest ik weer een andere weg zien te vinden.

Hoe het verder verging met de vlet is hieronder te lezen: verslag uit :http://nl.wikipedia.org/wiki/Flip_Winckel


Henk Baxmeier
  en  Hein Fuchter


John Osten en  Hein Fuchter


Hein Fuchter, John Osten en Edzard Moddemeyer

Foto's van het online filmpje te zien op: http://www.edp24.co.uk/

Film
Een Amerikaanse filmer, Captain Anthony J. Hardy, van de 8th USAAF Bomber Command te High Wycombe, heeft de RAF redding op 16mm-film vastgelegd. Hardy was aan boord om reddingsacties van de bemanning van neergeschoten Amerikaanse vliegtuigen te filmen tijdens Operation Argument. Operation Argument stond ook bekend als Big Week een vijf dagen durende hevig bombardement van Duitse doelwitten ter voorbereiding van D-Day. De 3-minuten durende film heeft hij later aan Baxmeier gegeven, die de film doorgaf aan Dr Lou de Jong. Nu is de film in bezit van de zoon van Flip Winckel. Bijgaande foto's zijn een beeld uit deze film, met v.l.n.r. Hein Fuchter (op de boeg), John Osten, Edzard Moddemeijer, Flip Winckel en Henk Baxmeier (aan het roer). De vlag over de buiskap werd aan RAF schipper Flight Lieutenant Sidney Spencer Bates MBE geschonken en tevens een fles oude jenever die voor de bittere kou in voorraad was.


in het midden staat Phil Winckel


 


 

In 1944 maakt Winckel met Edzard Moddemeyer (1916, elektrotechnisch ingenieur) en drie studenten geologie John Osten (1920), Hein Fuchter (1921) en Henk Baxmeier (1920) de enige succesvolle tocht van dat jaar over de Noordzee. Osten, de initiatiefnemer, en Moddemeyer hebben vergeefs een eerdere poging ondernomen op 29 september 1943. Begin november van dat jaar kopen ze een Zuiderzeevlet van 7 meter door bemiddeling van de gebroeders Piet en Joop Meyer. Via deze broers ruilen ze tevens de 17pk motor in voor een 60pk Chevrolet truckmotor uit 1929. Op de werf van de Gebroeders Thijssen in Leidschendam wordt de boot zeewaardig gemaakt en de organisatie volgt grotendeels de succesvolle operationele vluchtroute van Ir. Anton Schrader. Winckel, zijn Minerva clubgenoot Fuchter en Baxmeier sluiten zich bij hen aan. Ieder betaalt fl. 1000.- als bijdrage voor de fl. 5000.- kostende onderneming. Winckel verkoopt hiervoor o.m. zijn motorfiets. Met Fuchter weet hij in Dieren aan tientallen liters van de Wehrmacht gestolen benzine te komen. Zij smokkelen de brandstof in Rode Kruis bloedplasmakisten en shanghai-koffers en nemen de laatste stoomtram van Rotterdam naar Piershil. De oude polders zijn een week tevoren onder water gezet door de Duitsers ter voorkoming van luchtlandingen waardoor de spoorrails onbetrouwbaar worden. De benodigde zeekaarten krijgen ze via John Ostens vader viceadmiraal Johannes Osten, en een kompas kunnen ze ophalen bij Feike de Boer, directeur van de Stoomvaart Maatschappij Nederland en later burgemeester van Amsterdam. Als de boot klaar is, wordt zij aan boord door de binnenvaart-stoombootdienst van Rederij P.J. Planjer van Leiden naar Dordrecht gebracht en vervolgens door passagiersschipper Boot naar Puttershoek gesleept voor een aantal proefvaarten. Veel hulp krijgen zij van boer Klaas van Bergeijk in Piershil. Van Bergeijk is een vooraanstaand lid van de LO en de KP en regelt tevens de rest van de benodigde brandstof voor deze vlucht. Op 17 februari willen ze vertrekken. Winckel wordt als veilig persoon door het Haags Verzet verzocht op het allerlaatste moment zijn plaats af te staan aan de Delftse professor Wander Johannes de Haas. Baxmeier maakt plaats voor marineofficier Harry Isbrücker, LTZ1. Deze laatste was een maand tevoren ontsnapt uit Duitse krijgsgevangenschap uit Stanislau Stalag 371 liggende onder een treinbank voor meer dan een etmaal. De Haas, een kernfysicus die onder meer smeerolie voor de motor levert, wordt naar zijn zeggen door de regering naar Londen ontboden. Ze gaan via het Spui naar het Haringvliet. Het tij valt, en ze lopen aan de grond bij de Hoornsche Hoofden bij Hellevoetsluis. Als ze weer loskomen na een aantal angstige uren, wordt de boot verstopt in het riet. Professor De Haas is ernstig ziek (diabetes) en gaat terug naar Leiden en de zeeofficier vindt het onverantwoordelijk en verdwijnt. Isbrücker probeert via Frankrijk naar Spanje te ontvluchten maar wordt in Brussel verraden door Christiaan Lindemans beter bekend als King Kong en voor de tweede maal naar Stanislau afgevoerd. De Haas ontsnapt later dat jaar via Zwitserland naar Londen samen met zijn vrouw.
 

 

 

 

 

 

 

 

De foto links met v.l.n.r. Hein Fuchter (op de boeg), John Osten, Edzard Moddemeijer, Flip Winckel en Henk Baxmeier (aan het roer).
Filmpje online: http://www.edp24.co.uk/

23 februari 1944

Op de koudste dag van deze winter op 23 februari 1944 gaat Winckel wèl mee, en ze vertrekken weer via het Spui over het Haringvliet. Die avond krijgt het vijftal onderdak in Zuidland bij boer Jacob van Bergeijk, een broer van Klaas van Bergeijk, in afwachting van de duisternis. Aan boord komen behalve Winckel ook John Osten, Edzard Moddemeijer, Hein Fuchter en Henk Baxmeier. Osten is de schipper en bezit documenten die afkomstig van het verzet naar Londen mee moeten. De documenten hangen in waterdichte en verzwaarde sigarenblikken aan een touwtje overboord voor onmiddellijke verzinking. Een drietal Duitse wachtscheepjes behorende aan de Rheinflottille zoekt het wateroppervlakte van het Haringvliet af, maar stoppen deze actie als Radio Calais met de populaire dagelijkse avonduitzending aanvangt en deze over de boordradio te horen geeft. Zo ontsnappen ze naar open zee maar niet voordat de rijke kost door boerin Johanna van Bergeijk voorgeschoteld bij sommigen naar boven komt. Op 24 februari om 12:30 haalt Flight Lieutenant Sidney Spencer Bates, schipper van RAF High Speed Rescue Launch 185, hen 65 km ten oosten van Great Yarmouth uit zee op, en de crew legt de redding op film vast. Als ze zijn overgestapt, brengen ze in opdracht van de RAF Coastal Commmand met het Oerlikon boordgeschut hun bootje zelf tot zinken. Ze worden pas in Lowestoft aan wal gezet nadat de Engelsen de vijf opvarenden helemaal terug naar de Nederlandse kust nemen ter voltooiing van hun operationele vaart. Bij aankomst in Lowestoft, 24 uur na hun vertrek, worden de vijf Engelandvaarders formeel gearresteerd door de lokale politie en een dag later per trein en onder militaire bewaking naar de Royal Victoria Patriotic School in Londen gebracht voor intensieve ondervraging door MI5 van de Britse geheime dienst. Daarna worden allen nog eens door luitenant kolonel Oreste Pinto onder handen genomen namens de Nederlandse Regering. De geslaagde overtocht wordt op 4 april via Radio Oranje gemeld. Winckel citeert uit De Bello Gallico "De Galliërs strijden om de eer, de Teutonen strijden om de macht, maar de Batavieren strijden om de vrijheid." Vader en Moeder Winckel wonen in Blaricum. Het gemeentebestuur van Blaricum vernietigde zijn kaart in het bevolkingsregister en zijn persoonsbewijs werd ter hand van het ondergrondse verzet gesteld.

Van Londen naar Biak
Zijn Londense kameraden waren o.m. Engelandvaarders Jan Wackwitz en Eddie LeGrand, beide “lopers” via Spanje. Met Wackwitz en LeGrand nam Flip Winckel het troepenschip de SS Otranto van de Orient Line richting Bombay, Brisbane als onderdeel van de KNIL Speciale Diensten. Na Camp Columbia te Wacol was Flip Winckel, nu 2de Luitenant, Auditeur Militair – krijgsraden. (Hij had in Leiden Indische recht/Adat recht gestudeerd). Hij wist een KNIL sergeant vrij te spreken die wegens desertie – in face of the enemy - ter dood was veroordeeld. Wat bleek, de man was kort voorop zijn vermeend vergrijp zo hard door een vallend boomstuk op het hoofd geslagen dat hij volkomen verdwaasd stond. De man werd vrijgesproken, hetgeen toen in het geheel niet de norm was.
Daarna deed Flip dienst op Biak en Hollandia als KNIL special contingent onder de Amerikaanse Generaal Robert L. Eichelberger, bevelhebber, Australian-U.S. Advanced New Guinea Force. Na Biak werd Flip Winckel als 1ste Luitenant onder Overste Asjes onderdeel van de RAPWI (Recovery Allied Prisoners of War and Internees) en landde met 120 man op 17 september 1945 direct na de capitulatie van Japan maar temidden van de onrust op Java waar aanhangers van Soekarno de strijd voor onafhankelijkheid waren begonnen. Hoogtepunt van deze periode was Flip’s wederzien met zijn 11-jaar oudere broer Fritz die sinds het uitbreken van de oorlog in het kamp in Bandoeng opgesloten zat zonder dat de familie wist waar. Dat Flip zijn eigen broer mocht bevrijden was een heel bijzondere uitkomst van zijn Engelandvaart.

Op 26 mei 1944 kreeg Winckel onder Koninklijk Besluit No. 9 van koningin Wilhelmina het Bronzen Kruis, samen met de andere vier heren.


Een ander document bericht:
http://www.piershil.com/index.php/oorlog/424-verhaal-4-k-van-bergeijk

's Nachts hebben wij toen vier vaten benzine overgeheveld en weer gevuld met water. De benzine hadden we erg hard nodig, omdat er zes mensen gekomen waren met een boot, die hier vandaan naar Engeland wilden varen. Daar was ene Raxmeyer bij uit Zoetermeer. Ze hadden een Chevroletmotor ingebouwd, maar deze was te licht om de schroef rond te krijgen. Toen zijn we naar Puttershoek gegaan, waar een kleinere schroef te krijgen was. Die hebben we toen gemonteerd en alles liep prima. Doch nu zat het weer tegen. Een verkeerde wind en volle maan. Na 14 dagen wachten was het weer eindelijk gunstig voor de Engelandvaarders en zijn ze richting Engeland gevaren. Gelukkig werden ze onderweg opgepikt door een Engelse patrouille.

Lees ook: http://www.piershil.com/index.php/oorlog/426-engelandvaarders-vanuit-piershil


Toen ik weer met mevrouw Vrins kontact opnam, hoorde ik dat een bij haar inwonende student misschien een andere groep wist, die mij over Frankrijk en dan via de Pyreneeën naar Spanje kon helpen. Bij nader onderzoek bleek het Iater hetzelfde organisatie te zijn als die waarmee Zegers was vertrokken. Enfin ik heb me ervoor opgegeven en een paar dagen later werden al mijn antecedenten opgevraagd en weer een paar weken later kreeg ik bericht dat ik de woensdag daarop zou vertrekken en me dan s' ochtends vroeg gereed moest houden. Tot mijn grote schrik werd ik echter Zondags opgebeld, dat er iets tussengekomen was en later, dat er verraad was gepleegd en dat de groep, die de reis verzorgde in Parijs was opgerold. Hiermee was de ketting gebroken en moest ik weer een nieuwe groep opzoeken. ( Na de oorlog is mij gebleken, dat Juul ook in Parijs met die groep daar was opgepikt door de Gestapo.)

Dit lukte ook weer, nu via iemand anders en vrij snel zou ik weer opweg  gaan, weer naar Frankrijk voor de Organisation Todd als arbeider met een groep naar Arcaehon, dan daarvandaan min of meer op eigen houtje de grens over. Hiermee zou ik op dinsdag vertrekken en weer precies de zondag ervoor werd ik weer opgebeld, dat de groep nu in Brussel door de Gestapo was opgerold.


Tegenover de bovenetage Zoutmanstraat 13 Den Haag  (nummer 13 is afgebroken)

Het was wel om moedeloos van te worden. Er waren nu in korte tijd meerdere groepen opgerold en telkens moest ik van voor af aan beginnen.  Midden maart zat ik ondergedoken in de Zoutmanstraat 13 bij een zekere Maas, op de tweede etage. Hij had een kabinetje met één bed. Verder woonden er geloof ik zesverpleegsters, die o.a. in de nachtdienst mee moesten lopen, zodat ik de drie nachten dat ik daar logeerde in twee verschillende bedden van verpleegsters moest slapen. Op een woensdagmiddag moest ik naar Mevrouw Vrins toe en reed met lijn 3 terug naar de Piet Heinstraat hoek Zoutmanstraat, waar ik uitstapte. ongeveer 20 meter van mijn adres werd ik door een verpleegster, die mij wel eens met Maas had zien praten, aangehouden met de mededeling, dat ik meteen terug moest gaan, want er was een inval gedaan door de Grúne Polizei en Maas en een verpleegster waren meegenomen en er stond nu een Duitser achter de deur; misschien stonden ze op mij te wachten. Ik weer na een telefoontje uit een cel ondergedoken bij een ander adres. Maar enfin ik kreeg weer kon takt met een andere groep en op een gegeven ochtend kwam een pastoor mij opzoeken, die vernomen had dat ik weg wilde, die via via van mijn antecedenten op de hoogte was, dat er een bericht uit Engeland was gekomen, dat men prijs stelde op mijn overkomst, maar nu alleen en niet in een groep, met eigen gidsen. Hij bleek een vermomde student te zijn.

Mij leek dat wel. Ik zou door hemzelf worden afgehaald, dat leek mij ook prima dus dat was ook akkoord de dag na  Paschen, 11 April. Hij kwam mij dien dag s' ochtends om zeven uur afhalen en met de trein gingen we naar Rotterdam . Ze hadden voor mij een kaartje gekocht voor Breda.  In Rotterdam zou ik overgegeven worden aan een andere gids, die me naar Breda zou begeleiden, waar een politieman ons zou oppikken en over de Belgische grens brengen. Hij kende alle binnenweggetjes om zonder veel risico daar te komen en dan zouden we daarvandaan met een stoomtram naar Antwerpen gaan. Toen we in Rotterdam kwamen werd ik voorgesteld aan een meisje van een jaar of 22, die Liesbeth zou heten. Zij wist mijn naam al, Wij reden met ons tweeën door en bij Dordrecht werd, toen wij daar moesten wachten op het raam van de coupé geklopt en Liesbeth eruit geroepen en even later klopte zij op de ruit en riep mij eruit.

We hoorden toen van die jonge man, die geklopt had, dat de politieman, die ons over de grens zou brengen die nacht van zijn bed was gelicht door de Grüne Polizei, kennelijk ook weer verraad. Meer wist hij er niet van en hij ging door naar Brussel. Waarom zal straks duidelijk worden. Wij bleven even op het perron en stelde ik voer naar hotel Ponsen,



Hotel Ponsen Dordrecht, inmiddels afgebroken

tegenover het station , te gaan en daar rustig verder te overleggen. Dat hebben we gedaan en bij een kop koffie opperde Liesbeth de mogelijkheid om op ons eigen houtje bij putten te trachten over de grens te kruipen. Zij wist daar wel de weg en we moesten dan met de trein eerst naar Roosendaal. Of ik dat wel wilde. Ik zei natuurlijk, dat als zij het aandurfde ik meedeed. Zij belde toen eerst naar Leiden, zoals zij zei naar haar verloofde, die direct moest komen om de nodige papieren te brengen. Toen zij terugkwam van de telefoon hoorde ik, dat hij over twee  a drie uur zou komen. Om twaalf uur kwam hij in Ponsen. Hij had Belgische persoonsbewijzen, enige stempels en een stempelkussen bij zich en daarmee zijn we op weg gegaan. We hebben de trein bepakt naar Roosendaal. Daar hebben we een taxi genomen naar Putten. Halverwege splitst de weg naar Putten - Antwerpen zich en gaat een weg rechts naar Goes. Daar is een mooi stuk met bos en bungalo's en bij een van die bospercelen liet Liesbeth de chauffeur stoppen. Wij zijn dat bos toen een eind  ingelopen en hebben daar het Belgische persoonsbewijs ingevuld, de naam, adres, geboortedatum enz. uit het hoofd geleerd, vingerafdruk erop gezet en van enige stempels voorzien. Dat heeft allemaal ongeveer een half uur geduurd, waarna we naar de taxi teruggingen. We vroegen ons daarna wel af wat die chauffeur daarvan gedacht heeft, dat we zo met zijn tweeën het bos ingingen. Enfin, we zijn doorgereden en even buiten Putten zijn we uit gestapt; zij betaalde de taxi, waarna we buiten om het dorp heen zijn gewandeld achter de huizen langs en kwamen toen bij een dwarslopende brede weg, waarop drie achterelkaar liggende prikkeldraad versperringen, precies in het midden van de weg stonden.  Ieder ongeveer 1 3/4 mr. hoog en met een tussenruimte van 1 mr.  Dat was dus de grens, met aan de overkant een rij Belgische boerderijen.  We hebben een kwartiertje achter een bosje gelegen om te kijken wat er alzo passeerde en zagen toen een patrouille aankomen van drie Duitsers met een hond, die ons voorbijliepen - wij lager een vijftig meter ervandaan- en daarna achter een bocht met bomen verdwenen. Dat leek ons een geschikte gelegenheid en toen zijn we zonder kleerscheuren onder het prikkeldraad doorgekropen. We zijn langs die boerderijen gelopen en bij de vierde zei Liesbeth: Deze is het. Wij de tuin in en door de open voordeur, waar we hartelijk verwelkomd werden door een Belgische boer, die een bekende bleek te zijn van Liesbeth en daar gaf zij de stempelt stempelkussen en de andere dingen af, waarna we naar het centrum liepen naar het beginpunt van de stoomtram naar Antwerpen. Aangezien het dicht bij de grens was en er dus kans was op papierencontrole werd het beter gevonden niet bij elkaar te gaan zitten. Bij Antwerpen vonden we elkaar weer. We moesten een tijdje op de trein wachten en daar vertelde zij me, dat de groep waarmee zij samenwerkte die avond een samenkomst had gepland. Daar zou zij ook naartoe zijn gegaan en die jongen,die haar in Dordrecht had gewaarschuwd was met enige anderen ook op weg er naar toe. Die groep bestond uit Belgen en Hollanders. De samenkomst zou plaats vinden in een café dicht bij de beurs. Zij legde me precies uit waar dat was voor het geval we elkaar kwijt zouden raken. De groep zou niet in de voorzaal, maar inde zaal erachter zitten en de leider ervan was een grote, forse vent met een rode kop en een stijve arm. Toen we in de trein stapten werd omgeroepen dat de spoorbaan vlak voor Brussel was gebombardeerd en alle passagiers daar moesten uitstappen om met de tram door te rijden. Nou, dat gebeurde ook en reden we met de tram naar het centrum en liepen toen naar het café, waar we om ongeveer acht uur aankwamen. In de achterzaal, tegen de achterwand op een

24.


Christiaan Lindemans, alias Brand alias King Kong. In het boek: "Spionne in het Derde Rijk" van Maria De Meersman, 2004

lange bank, waarvoor tafeltjes stonden, zaten aan drie naast elkaar staande tafeltjes ongeveer tien jongelui met aan het einde naast een onbezet tafeltje de duidelijk herkenbare leider. Wij gingen aan het tafeltje zitten, Liesbeth naast hem. Hij had duidelijk een stijve linkerarm, die hij voor zich borst hield. Wij bestelden wat; brood met een gebakken ei, oh nee, het ware uitsmijters, die hadden ze daar nog. Iets wat ik in jaren niet gezien had. Zij begon te praten met die leider van de groep. Na een half uurtje was dat gesprek klaar en zat hij nog wat te praten met de andere jongelui. Even later stapte het hele stel op, ging door de tussendeur naar de voorste zaal en verdwenen  zij uit ons gezichtsveld. Even later, terwijl wij net lekker van onze uitsmijter zaten te genieten, kwam de ober naar ons toe, ging vlak voor onze tafel staan, met zijn rug naar de zaal en zei: Mevrouw en Mijnheer, daar achter mij in het midden van de zaal zit een mijnheer met een krant met een gat erin, die aldoor naar U zit te kijken, Wij schrokken ons een aap en zeiden; Ja, wat doen we. Maar de ober interrumpeerde en zei:  Mevrouw, weet u wat u doet daar links is de deur naar de toiletten. Gaat u daar nu met enig tijdsverschil naar toe, één voor één, dan lijkt het net of er niets bijzonders aan de hand is en doe ik net of U een nieuwe bestelling hebt opgegeven.

Hij haalde een bloknoot uit zijn zak, schreef iets op, zei dat het zoveel franken was, waarop Liesbeth geld op tafel legde en vroeg hoe we dan buiten kwamen. En het antwoord was, dat in die zelfde gang een deur naar de tuin was, waardoor we op straat konden komen.  Hij ging weg en inderdaad zagen we de man met de krant zitten. Misschien een mof.  Even later ging  Liesbeth richting toiletten en een minuut later volgde ik. Door het gangetje en de tuin kwamen we op straat en op een hol zijn we een blok omgelopen tot we op de Boulevard Anspach uitkwamen.

  Zij vertelde toen dat zij met de leider, bijgenaamd de Gorilla of King-kong (Christiaan Lindemans, 1912-1946) had afgesproken om tien uur in een café op de boulevard Anspach op de hoek van een zijstraat. Hij was naar het station om uit te zoeken of we die avond nog weg konden, want hij was mijn geleide naar Parijs.  Wij waren om tien uur bij dat café, maar dat bleek dicht te zijn. Veel café's zijn in Brussel op maandag gesloten,  maar omdat dit de avond tevoren, tweede paasdag, open was gebleven, moest het die avond sluiten. Wij zijn toen in de richting van het Gare du Nord gelopen en kwamen hem een paar honderd meter verder tegen, vertelde hem over het dichte café en liepen aan de overzijde naar een openzijnd café. We zijn daar gaan zitten en hij vertelde op het station te zijn geweest, waar hem was verteld, dat de lijn Brussel- Maubeuge, even voor Maubeuge ook bij een bombardement was opgeblazen en er geen trein liep. Wel rekende men dat de volgende ochtend tegen elf of twaalf uur de verbinding zou  zijn hersteld. Hij rekende dan wel om ongeveer twaalf uur te kunnen vertrekken naar Parijs. We moesten dan maar om elf uur afspreken maar na enig beraad werd toch besloten maar weer om tien uur bijeen te komen in dat zelfde café waar we eerst hadden afgesproken daar op de hoek van die straat. Daarna zijn we uit elkaar gegaan ieder naar een eigen adres.  Ik had in den Haag een onderduikadres voor Brussel opgekregen. De volgende ochtend was ik om vijf voor tien in dat café en direct daarop kwam Liesbeth binnen. We hebben een minuut of tien gewacht en toen zei zij, dat men bij dit werk altijd op tijd moest zijn en dat zij even ging kijken of er misschien iets aan de hand was.  Zij verdween door de draaideur naar buiten en een paar seconden later kreeg ik een por in mijn rug en stond er een vent achter mij in een regenjas met zijn rechterhand in zin zak, zo vooruitstekend,dus vermoedelijk een revolver, en zei:  Deutsche polizei, Ihre papieren. Nou ik gaf hem mijn valse Belgische persoon bewijs, dat hij zonder ernaar te kijken in zijn zak stak en zei: Mitkommen.

Frans Dekkers schrijft in King Kong - Leven dood en opstanding van een verrader
Auteur: Frans Dekkers; Gijs van de Westelaken

Uitgever: Amsterdam : HP-Balans, cop. 1986.
 ISBN 90-5018-013-2

Samenvatting:
Beschrijving van het leven, de activiteiten en de dood onder geheimzinnige omstandigheden van de dubbelspion Christiaan Lindemans (1912-1946).

Op blz 31
Het verraad van Lindemans brengt de ene na de andere arrestatie golf teweeg onder de leden van de escape line. De verrader zelf echter blijft onverdacht. Op 11 april 1944 houdt de groep onder leiding van Els Boon een nieuwe bespreking in café-annex-frituur Bourse nabij het Brusselse Gare du Nord. Aanwezig zijn onder meer Victor Swane's broer Albert, Elly Zwaan en de escape line-medewerkers Piet Henri, Issbrucker (=Isbrucker)  en Gerda Knegtmans. Lindemans komt pas binnen als de bespreking al is begonnen. Els Boon: 'Hij gedroeg zich erg onrustig. Maar dat waren we van hem gewoon. Hij leidde een zeer gejaagd leven en hield er nogal wat vriendinnen op na. En dan dat chronisch geldgebrek van hem, hè, dat was een zorg apart. Na onze bespreking verlieten we — alleen of met zijn tweeën — het café. Piet Henri ging als eerste.'

Henri wordt gearresteerd zonder dat men het binnen merkt. Vervolgens verlaten Elly Zwaan en Lindemans het café. Elly Zwaan: 'We liepen naar de tramhalte en wachtten daar. Toen zag ik Albert Swane en Gerda Knegtmans het café verlaten en in een oogwenk ook een, naar de kleur te oordelen, SD-auto. Er stapten twee mannen in burger uit die op hen toeliepen en ze werden, dat konden we goed zien, met de revolver in de rug naar de auto gebracht. Lindemans stootte mij aan en fluisterde: "We moeten hier weg. Jij gaat die kant het blok om en ik neem de andere kant. Aan de achterzijde treffen we elkaar weer." En hij zei er nog bij: "Kijk of er nog anderen gearresteerd worden." Ik zag dat Els Boon en Issbrucker wisten te ontkomen. Toen Chris en ik elkaar weer op het afgesproken punt troffen, zei hij: "We moeten onderduiken." Hij is toen naar Leuven gegaan, naar de Nederlandse pater Doormaal, die ook tot onze groep behoorde en later in Rotterdam is gearresteerd. Toen Chris weg was dacht ik: merkwaardig. . . maar ik had nog geen achterdocht.'

De volgende nacht en de dag erop worden nog twee medewerkers van de escape line aangehouden. Het is het begin van een lange reeks arrestaties.

Volgens dit verslag van Elly zwaan ontsnappen Harry Issbrucker (= Isbrucker) en Els Boon (=Liesbeth  Boon), hetgeen dus onjuist is.

 

 

Wij liepen naar buiten en daar stond een auto, waarin Liesbeth zat naast een vent, kennelijk een mof, en voorin andere moffen. Wij erbij achterin op een strapontin (= klapstoeltje) en hij naast me en toen zijn we naar het Gestapo hoofdkwartier gereden, dat daar Hauptkwartier Geheime Feldpolizei heette. Het was in de Rue Traversiére.  Daar een poort in, binnenplaats, deur door,

25.

een stenentrap af, stalen deur door, kelder in en daar stonden drie hokjes het leken wel van die houten schildwachthuisjes met een deur ervoor in de deur zaten van die kleine hartvormig openingen. In een gekke opwelling keek ik nog of er geen kroontje boven op stond. wij ieder in een hokje, het lege ertussen, deuren op slot. De vent die ons begeleidde ging weg, smeet de stalen deur met een smak dicht en deed hem op slot. Toen hoorden we hem naar boven gaan. Toen konden we praten en elkaar waarschuwen om alles wat gevaarlijk was weg te werken. Ik had alleen een luciferdoosje van de pastoor gekregen, waarin papiertjes met schetsjes zaten, die ik nog niet eens bekeken had. Het doosje met een paar lucifers erin heb ik gehouden, de stukjes papier in hele kleine snippertjes gescheurd en daarna ingeslikt. Na ongeveer een uur werd Liesbeth opgehaald en een half uur later kwam ze weer terug en moest ik mee naar boven naar een kamer waar een vent in burger met zijn rug naar het raam voor een schrijftafel zat. Ik moest links zitten en had links van mij een tafel, die tegen de muur stond met een schrijfmachine erop. Toen er de eerste paar minuten niets werd gezegd keek ik om mij heen en zag in de schrijfmachine een vel papier zitten, waarop achter gedrukte vragen met inkt diverse dingen waren ingevuld en ineens zag ik een naam staan Elisabeth Boon. Dat moest mijn gidse zijn en die naam moest ik goed onthouden voor eventueel later.

In Gedenkboek van het Oranje Hotel lezen we op pagina 218/219 hoe het Els, Elisabeth of Elsje Boon verder verging en lees over de film die van o.a haar verzet is gemaakt:


 

In 1947 trouwt Elisabeth Boon met Jan Glastra van Loon, de later Staatssecretaris en senator van D66. Zij spelen samen de hoofdrol in de studentenverzetsfilm " Zes Jaren"

De vader van Elisabeth Boon was Mr. G.A. Boon, e2 kamerlid voor de Liberale Staatspartij 'De Vrijheidsbond' (LSP), de later VVD

Militant liberaal Tweede Kamerlid en scherp debater, die over uiteenlopende onderwerpen sprak en zich in de jaren dertig fel tegen de NSB keerde. Was advocaat in Leeuwarden en later in Den Haag en tijdens de oorlog in Canada. Amendeerde in 1931 met succes de Gemeentewet, zodat ook vrouwen benoembaar werden tot burgemeester. Leidde in 1945 een repatriëringcommissie, die zorgde voor transport van bevrijde joden en politieke gevangenen.
Schreef het boek:
"Vaderland en volk. Het anti-semitisme een geestelijke kanker. De NSB een gevaar voor Nederland" (1939)
http://www.parlement.com/9353000/1/j9vvhy5i95k8zxl/vg09lkygzgzm

In 1947 gaat de film "zes jaren" studentenverzet Leiden in première met mej. E. Boon in de hoofdrol.

 

Mijn kleine koffertje met reisgerei lag op tafel. Dat had die vent in het café naast mijn stoel zien staan en meegenomen. In de deksel onder de buitenbekleding zat mijn krijgsgevangenplaatje. Na mijn naam en geboortedatum te hebben gegeven werd mij gevraagd waar ik vandaan kwam. Dat was makkelijk, dus zei ik Duitsland. Intussen onderzocht die vent uit het café de inhoud van mijn koffertje en begon toen met de nagel  van een vinger over de buitenkant van het koffertje te wrijven en voelde de oneffenheid waar mijn plaatje zat. Hij wilde het al open snijden, maar voorkwam ik dat door het koffertje weg te trekken en te zeggen dat ik wat er in zat wel eruit zou halen; wat ik mocht doen. De ondervrager reageerde toen met: Oh, Sie sind ein entflohener kriegsgefangene. Daarna vroeg hij niets meer en vertelde dat hij naar de' den Haag ging en daar mijn gegevens zou doorgeven. Oh , ik ben nog vergeten, dat hij vroeg waarvandaan ik dan ontsnapt was, waarop ik na even nadenken zei:  Uit de trein op transport naar een ander kamp. Hij zei toen: Dan was U op weg naar Engeland. Ik: Waarom, ik ben al blij dat ik hier ben. Hij zei alleen nog, dat ik naar een gevangenis zou worden overgebracht, en vroeg hij mijn rang, die ik als Kapitan-leutnant zur See opgaf.

Saint Gilles / Sint-Gillis gevangenis

Daarna werd ik weer naar beneden gebracht, en ongeveer twee uur later gingen we in een auto met drie man bewaking naar de Saint Gilles gevangenis (Sint-Gillis), de grote staatsgevangenis in Brussel. Daar werden we gescheiden  en ik ging naar de eerste verdieping, precies zo'n indeling als ik wel kende van foto's in Hollandse gevangenissen, alleen niet rond. Zo'n lange rij cellen op een gaanderij en daar werd ik een cel ingeduwd. Daar zaten drie mannen in en ik had kennelijk geen al te vrolijk gezicht, want de middelste zei; Oh, awel, ge zult het wel niet leuk vinden dat U ons gezelschap moet komen houden, maar dat moet dan maar en gemoogt gerust grienen, want dat hebben wij ook wel willen doen.

Dat was de ontvangst. Het waren dus drieman, de oudste was 52 jaar en veldwachter in een klein dorpje bij de franse grens en sprak alleen Frans. Je daar opvolgende was degene die me in het Vlaams had aangesproken en was een jonge man van een jaar of 30 uit Antwerpen, die in de Borinage bij een mijn had gewerkt,sprak ook Frans; en de derde was een jongen van een jaar of 20 uit een heel bekende Belgische familie, Charles de Pre, mijn vader was eerst adjudant en later secretaris van 

26.

de Belgische Koning geweest en nu Voorzitter van het Belgische Roode Kruis, nadat hij gepensioneerd was aan het Belgische Hof.  Charles sprak een behoorlijk soort Vlaams en daarnaast Frans. Het was bijzonder gezellig in die cel, we hebben veel plezier gehad en veel op de moffen gescholden, vooral op twee nachten toen om twaalf uur gevangenen, die gefusilleerd moesten worden aantraden op onze étage om zich voor hun laatste tocht voor te bereiden; in alle cellen werd het Belgische volkslied gezongen toen we hen hoorden afmarcheren. We hadden afgesproken, dat we s' ochtend tot één uur Vlaams zouden spreken, waarbij ik in hoog- Nederlandse  les zou geven, en de rest van de dag spraken we Frans. Verder hadden we kaarten gemaakt van dubbele velletjes closetpapier. Kontakt met andere cellen was moeizaam mogelijk door kloppen op de centrale verwarmingsbuizen in morse, één kop was een punt,  drie een streep. Het duurde wel  lang maar het was toch mogelijk een bericht zo door te krijgen.  Zo kregen we de eerste keer ook van drie Belgen de namen toen zij gefusilleerd zouden worden. Na drie weken daar gezeten te hebben - ik ben geen enkele keer verhoord-  kwam er s' middags een bewaker binnen, die zei dat ik moest gaan baden, nou, dat was een uitzondering want dat gebeurde altijd s' ochtends eens in de week met de de hele ploeg. Ze zeiden: je gaat vast en zeker op transport als je alleen moet gaan baden. Nou dan schrik je wel even, want je weet niet wat er gaat gebeuren, waarnaar toe, concentratiekamp, andere gevangenis of krijgsgevangenkamp. De volgende dag om zes uur moest ik zorgen klaar te zijn en werd ik naar beneden gebracht en jawel, daar stond de hele groep,die ik in dat café had gezien, met Liesbeth aangetreden. Het waren er veertien, ik de vijftiende. We zouden op transport gaan, waarna toe werd niet verteld  er stonden twee soldaten en een oude feldwehbel. Even later kwam er nog een jonge leutnant bij, die opdracht gaf ons te boeien. We stonden in een lange rij, ik tweede van rechts en aan die kant begonnen ze. Toen ze mij wilde boeien zei ik te weigeren geboeid te worden en kruiste mijn armen over de borst. De Luitenant herhaalde zijn order, waarop ik nogmaals weigerde omdat ik krijgsgevangene was, waarop hij zei, dat hij dat niet kon zien omdat ik in burger was. Ik zei toen dat hij dat maar moest gaan informeren, want dat ik mijn krijgsgevangenplaatje ingeleverd had en verteld wat ik was en waarvandaan. .die onderofficier trok hem aan zijn mouw en begon zacht met hem te praten en toen werd ook die man naast mij losgemaakt. Ziezo, dat was tenminste een winstpunt. We werden naar het station gereden en in een wagon van een trein gezet. Het was een gewone derdeklas wagon met in het midden een gang en rechts en links open coupe's met lage rugleuningen, zodat we met elkaar konden praten. Daar was al gauw duidelijk dat de gorilla de verrader was, want die was er niet bij.

De hele groep was bij het verlaten van het café gevangen genomen. De Grüne polizei stond buiten te wachten, en de Gorilla was daar niet ingepikt en toen wij hem later op de boulevard ontmoeten, was hij de enige, die vrij was en hij was ook de enige die wist, dat wij de volgende dag  s' ochtend weer in dat café zouden komen. Het was wel merkwaardig dat er twee groepen die een paar weken eerder waren vertrokken, ook waren verraden. Na de oorlog vernam ik, dat zijn broer, die ook ondergronds werk deed, vier maanden te voren was gearresteerd en ter dood veroordeeld en in het Oranje hotel zat. Op 4 Maart 1944 had de Gorilla een onderhoud met het Brusselse Hoofd van de Abwehr, Giskes.

Op voorwaarde, dat zijn broer zou worden vrijgelaten, bood de G. aan voor de Duitsers te gaan werken. In da trein hoorden we van een van de bewakers, dat we naar de Scheveningse gevangenis zouden worden overgebracht. Ik heb toen uit de W.C. een stukje closetpapier meegenomen en daar op een briefje aan mijn vrouw geschreven:  Verzoeke aan mijn vrouw, wonende Thorbeckelaan 92, mede te delen, dat haar man naar het



Thorbeckelaan in Den Haag waar Isbrucker woonde in de oorlogsjaren

 

27.

Oranjehotel is overgebracht in Scheveningen. Ik dacht ik zal trachten het aan iemand kwijt te raken, liefst iemand van de spoorwegen, die zijn wel goed. Toen we en den Haag aankwamen moesten we eerst aantreden op het perron en eerden toen in een ganzenmars, zo achter elkaar naar beneden  geleid met een hoop bewakers voor en achter ons om zo via het loket in een vrachtauto, waarvan de achterklep open stond, te worden gedreven. Toen ik het loket passeerde schoot ik het propje papier op het blad van zijn tafel, waar hij normaal gesproken de kaartjes moest aanpakken, waar hij meteen zijn hand op het propje legde. Die leek goed. Het was twaalf uur toen we daar aankwamen,en later hoorde ik van mijn vrouw, dat hij ongeveer half twee bij haar was gekomen. Toen zij het briefje gelezen had vroeg zij hem: Hebt U hem zelf gezien? Ja, zei hij, hij schoot het briefje op mijn tafel. Zij vroeg hem toen hoe hij heette maar dat wilde hij niet zeggen. Maar zij zag op zijn uniform een nummer staan en dat heeft zij daarna direct opgeschreven en direct nadat ik na de oorlog in den Haag terug kwam heb ik bij de spoorwegen geïnformeerd waar hij woonde, zulks aan de hand van dat nummer, ben naar zijn huis gegaan om hem te bedanken en hem 1200 sigaretten en wat repen chocolade te brengen, voor de steun die hij mij verleend had.

Cel 317 In "Oranje Hotel" tekeningen A.v.d.Heuvel


Cel 317 , uit Gedenkboek van het Oranje Hotel


We zijn naar de Gestapo-gevangenis aan de Alkemadelaan  (http://www.oranjehotel.org of
http://nl.wikipedia.org/wiki/Oranjehotel )


Gedenkboek van het Oranje Hotel - E.P. Weber
Herdruk (1948) over werkelijk alle aspecten van het leven in de strafgevangenis in Scheveningen in de Tweede Wereldoorlog.

gebracht, naar we op onnodig onaangename wijze werden behandeld, b.v. ruim een half uur met de armen

 stijf omhoog tegen de muur staan. Eindelijk in een cel geduwd bij een zekere Mijnheer Braams uit Baarn, eigenaar van een grote boerderij. De vorige dag was iemand uit zijn cel gehaald en nu was hij blij weer gezelschap te krijgen. Na enige dagen vertelde hij, dan dat in zijn schuur,onder hooi verborgen, een auto was ontdekt, hij voor ondergronds werk was opgepikt en al twee maanden vastzat. Er was een krib in de cel en verder één stoel. Als er een op de stoel zat moest de ander wel op de krib zitten, dat verboden was en dus moest er dan goed geluisterd worden of er een bewaker door de gang liep. Toen we een keer erop betrapt werden kregen we de waarschuwing, dat we beiden bij een volgende keer twee dagen donkere cel zouden krijgen. Ik heb daar ongeveer twee en een halve week gezeten, neen drie weken, toen werd ik plotseling uit de cel gehaald, in de gang gezet, weer met mijn armen omhoog tegen de muur, werd gefouilleerd, nou ik had geen idee wat er aan de hand was, moest wachten tot er twee soldaten kwamen, die mij meenamen We liepen door enige gebouwen .heen, binnendoor en werd ik overgebracht naar de gevangenis aan de pompstationsweg. Daar kwam ik in een kamer met een soort toonbank, waarachter een oudere onderofficier zat. Hij stond op en zei: Sie sind ein entflohener Kriegsgefangene. Ik: ja. „Dann sind Sie jetzt im Militar Gefangenis und werden hier eingeschlosse.“ Ik dacht, dat het wel wat beter zou zijn. En inderdaad die man was zeer beleefd, zelfs aardig. Hij vertelde me, dat ik als officier in een officierscel zou worden opgesloten maar met een open deur, zodat ik op de gang op en neer kon lopen, enfin ik had bijzondere privélegers. Even later kwam een Ritmeester binnen, die zich voorstelde, Stolz, Hij had een stijf been en was in de eerste wereldoorlog gewond en daarna afgekeurd. Of ik misschien nog wensen had. Het was Zaterdag 13 Mei 1944. Ik zei uit den Haag te komen en graag mijn vrouw gilde opbellen, die op Zaterdag altijd bij haar ouders at. Dat was goed, maar de onderofficier moest erbij blijven. Ik haar dus opgebeld achter de toonbank en de onderofficier was zo vriendelijk even de gang op te gaan. mijn vrouw vroeg me o.a. of ik niet wilde proberen de volgende dag thuis te komen, b.v. op erewoord, want dan waren we twaalf en een half jaar getrouwd. Ik heb dat daarna aan die onderofficier gevraagd, die mijn verzoek aan de ritmeester zou overbrengen. Intussen werd er een jonge man binnen gebracht, die die middag door de grune polizei was opgepakt. Hij was milicien geweest in de oorlogsdagen en had als bakker in een Duitse onderofficierskantine gewerkt. Hij was nu ingepikt, want hij moest voor de arbeitseinsatz naar

 

28 .

Duitsland.  Omdat hij zich had laten ontvallen, dat hij in de oorlogsdagen ook in dienst was geweest, had hij dus tegen de Duitsers gevochten en moest hen nu in Duitsland maar helpen. Hij had het vreselijk te kwaad en toen hij hoorde, dat ik ook Hollander was, smeekte hij om met mij in een cel te mogen. Het leek mij wel gezelliger, al mocht ik niet in een officierscel en stemde toe; dus samen in een grote dubbele cel, waartussen een muur was weggebroken. De cel was bestemd voor een stuk of 8 gevangenen. Zodra hij vol was gingen we op transport, zei de onderofficier. s' Avonds om een uur of negen kwam de Ritmeester langs om te vragen of we nog bemerkingen hadden en vertelde mij, dat hij lang over mijn verzoek gedacht had. Hij vond, dat ik als ontsnapte gevangene krijgstuchtelijk strafbaar was; collega's, die niet ontsnapt waren en dus niet strafbaar waren; zo'n gunst niet konden krijgen en ik er dus ook niet voor in aanmerking kwam. We hebben daar drie of vier dagen gezeten voor de volgende man erbij kwam en toen ging het vrij snel. Na een week waren we met ons zessen. Ik was er drie dagen in toen ik uit mijn cel werd gehaald, naar beneden gebracht en ik wist niet wat ik zag, daar stond mijn vrouw. Wat was het geval?  Die had mijn briefje gekregen en die had stad en land afgereisd, en afgelopen, om te beginnen de Grune Polizei, de Gestapo, de N.S.B., waar ze honds was behandeld, bij de Gestapo. was ze ook onbeschoft behandeld, enfin niets en niemand hielp of wist wat, enfin ze zouden wel uitzoeken wie mijn sachbeauftragter was, maar niemand liet wat los. Eindelijk kreeg ze door tussenkomst van de heer Rietveld, hoofd van het Afwikkelingsbureau het adres man de Hauptmann Claus in Arnhem. Hij was de man, die geloof ik de hele oorlog door het vervoer van krijgsgevangenen verzorgde. Zij is naar hem toegegaan, heeft hem verteld dat haar man als ontsnapte krijgsgevangene in de handen van de Gestapo in de scheveningse gevangenis zat. Claus was wel beleefd, maar zei, ja, dan heeft uw man iets gedaan, dat hij niet doen mocht en was op weg naar Engeland. Natuurlijk Wist zij niet waar hij heen wilde, want zij had hem helemaal niet gesproken. Maar hoe weet u dan dat hij daar zit? Nou, zei ze, een kennis van mij heeft hem op het station gezien, toen hij aankwam met de trein met een heel stel andere mensen en die werden in een vrachtauto gezet en toen kezen hoorde hij een van die soldaten zeggen, dat ze naar Scheveningen gingen.  Enfin, hij heeft haar het verhaal laten vertellen, waar ik had gezeten, in welk kamp enz. Zij had enige kaarten van mij uit het kamp meegenomen als bewijsstukken.. En toen zei hij tegen haar: Weet ie wat, we zullen het onderzoeken, maar komt U nog maar eens terug. Een week later kreeg ze een telefoontje om te komen, is naar hem toegegaan en zei hij: Ja, hij had mij ontdekt en ik zou worden overgebracht naar de militaire gevangenis en als een speciaal privilege zou zij mij één maal mogen opzoeken, waarvoor hij haar een bewijs gaf. Een bewijs tevens, waarop stond, dat zij via de Wittebrug (de grens van dat spergebiet) naar de Pompstationsweg en de gevangenis mocht. De volgende dag is zij daarheen gegaan en via de wachtpost van N.S.B.ers en duitse soldaten, die haar eerst niet wilden toelaten, maar na twee telefoontjes eindelijk toestemming gaven, werd zij toegelaten.  Er stond nog een andere vrouw, waarvan de man ook in die gevangenis zat, die erheen wilde, maar er niet in mocht, maar met haar mee mocht, toen een soldaat uit de gevangenishaar kwam afhalen. Haar man bleek ook bij mij in de cel te zitten. Vanaf dien dag mocht mijn Vrouw voor de Ritmeester twee maal in de week komen, ze hoefde de Ausweis van Claus niet in te leveren (hoewel er op stond Einmahlich) en kwam meestal om een uur of twee, waarna we in een kamer beneden werden opgesloten en om ongeveer vijf uur werden gewaarschuwd, dat de tijd om was. Er kwam nooit iemand kijken, er was geen luikje in de deur, zodat zij vanaf de derde keer dat zij kwam van alles dorst mee te nemen, opgeschreven nieuwsberichten, uittreksels uit ondergrondse blaadjes enz. en zelfs eten; maar daarmee heb ik haar teruggestuurd, want het gevangenis eten was veel beter, dan, wat haar rantsoen was. Enfin, zo kreeg ik twee maal per week de laatste berichten, want thuis had mijn Vrouw een goede kortegolf radio-ontvanger. Naarmate er meer mannen in onze cel kwamen, lukte het ook meer vrouwen op bezoek te krijgen en dus ook meer nieuws. Na ongeveer drie weken werden we op transport gesteld naar Amersfoort en daar kwamen  we aan op 4 Juni 1944. We waren intussen met negen man.

Toen we daar op de kazerne aankwamen werd ik gelijk uit de groep gepikt naar ik denk naar de officier van dienst gebracht en deze begon mij direct uit te foeteren, op de bekende schreeuwende manier, die op honderd meter hoorbaar was. Ik moest beter in de houding staan, ik was ontsnapt en als ik het nog eens probeerde zou ik direct doodgeschoten worden, ook als ik brutaal was, ook als ze me later te pakken kregen. Enfin een manier van optreden die ik reeds kende van sommige moffen uit Neurenberg en Stanislau en waar ik niet van onder de indruk kwam. (Na mijn terugkeer uit Indië in '5 (1950) ontmoette ik voor de eerste maal Juul weer, die ook was teruggestuurd naar Nederland en op transport naar Duitsland ging op 23 Mei 1944 en toen vlak voor Hengelo uit de trein is gesprongen, ondergedoken in het zuiden en daar bevrijd. Ik vermoed, dat dit de reden was, dat die mof zo tegen mij opspeelde en ik op transport naar Duitsland vier soldaten in de wagon als bewaking meekreeg.)

Daarna werd ik naar een zaal op de eerste verdieping gebracht, waar al een man of twintig zaten, twee reserveofficieren, wat onderofficieren en ex-soldaten. Het eten, dat wij kregen was hetzelfde als de Duitsers, alleen minder brood. Op de zesde Juni hoorden we van een van de bewakers, een van de schildwachten, dat de invasie was begonnen; dat hoorden we om half negen. Nou, wij begonnen onmiddellijk het Wilhelmus te zingen en te joelen, enfin het was een rawdouw tot en met, er kwamen wel tien soldaten met geweren aan, we moes ten stil zijn en we moesten ons rustig houden anders kwam de Commandant erbij. Kennelijk waren ze bang ervoor verantwoordelijk te worden gesteld. De achtste Juni werden we op transport gesteld, want ze wilden ons kennelijk zo gauw zo gauw mogelijk weg hebben. Tot mijn grote verbazing kreeg ik op zeven juni s’middags nog bezoek van mijn Vrouw, die door het Rode Kruis was gewaarschuwd. Dat had plaats in de kamer van de Officier van Dienst, dit keer een andere, niet zo’n schreeuwlelijk. We werden beide gefouilleerd en moesten een meter van elkaar af staan. Bij het afscheid was een zoen toegestaan. De volgende dag gingen we van de kazerne eerst naar een doorgangskamp in Amersfoort, waar in barakken al veel mensen, meest joden en jonge mannen al op transport  wachten. Wij gingen in een afzonderlijke barak en vertrokken s’ nachts in een veewagen in een lange trein naar Duitsland. Dit keer was het vervelender omdat, zoals ik reeds zei, er vier soldaten achter een hek voorin de wagen zaten. Twee zaten te kaarten of te kletsen en de andere, twee konden dan slapen. Tijdens de 'reis werd telkens gestopt om wagens uit rangeren, de eerst nacht stopten we meen ik in Muhlberg , waar we in een gevangenis werden ondergebracht, daarna in een barakkenkamp in nacht, toen weer twee dagen gereden, toen in Dachau, waar we moesten gaan douchen, waar we over hadden gehoord. Intussen waren er al enige uit onze wagon achtergebleven. Maar ons transport moest nog verder en gingen we weer noordwaarts. Voor Berlijn moesten de Officieren er uit en werden we overgeplaatst naar een andere trein met twee bewakers en een onderofficier. De volgende avond om zes uur kwamen we in Neu-Brandenburg. De twee andere Officieren gingen meteen het kamp in , maar ik ging naar een grote barak binnen de omsperring, maarbuiten het kamp, en werd daar in een dubbele cel waartussen de wand was uitgebroken opgesloten. Diezelfde avond kwam de kampcommandant

30.

Hoffmann, die ik uit Stanislau nog kende, bij mij om mij te vertellen dat ik daar zou blijven totdat ik gestraft was, maar daarvoor moesten eerst mijn papieren komen om na te kunnen gaan,wat ik onderweg voor strafbare feiten had gepleegd. Mijn tegenwerpingen, dat ik al twee maanden zat, had geen resultaat. Ik bleef dus zitten, kreeg eten uit de grote kampkombuis, waar Duyverman de leiding had. Ik werd elke dag apart gelucht. Op de eerste verdieping van de barak waren een stuk of tien cellen. Daar zaten telkens wat officieren uit het kamp in, die om een of andere reden gestraft waren. Die zaten in een gewone cel alleen. Die werden altijd gezamenlijk gelucht, maar daar mocht ik geen kontakt mee hebben, ze waren zeker bang, dat ik hun zou aansteken om het ook te proberen te ontsnappen. Ik werd gelucht op een klein veldje achter de kampkeuken en als ik dan een half uurtje gelopen had, ging ik tegen de keukenwand in het zonnetje voor een raam ging zitten, waar ik op een dag Duyverman voor had zien staan. Daar maakten we kontakt zonder dat de schildwacht het bemerkte en daarna kreeg ik door dat raam iedere dag van hem de laatste nieuwsberichten uit de verborgen radio uit het kamp door. Hij zorgde er ook voor, dat ik goed te eten kreeg. Het hielp wel om de verveling te doden. Ik heb daar gezeten tot 31 Augustus. Ik weet dat zo goed omdat het Koningins-verjaardag was. Een maand tevoren had ik mij schriftelijk via de Kamp-Commandant tot de Zweedse Ambassadeur gewend die als vertegenwoordiger van de Nederlandse Regering regelmatig het kamp bezocht, met de klacht, dat ik al meer dan drie maanden arrest had zonder gestraft te worden. Op die dag kwam de duitse abwehr-offîcier in mijn cel en zei, dat ik diezelfde dag zou worden entlassen en naar het kamp terug zou gaan. Mijn antwoord was: Ja, selbsverstandlich.  Hij: Warum. Ik; Unsere Koningin hat ihre geburtstag und hat mir Grazion gegaben . Hij liep rood aan en wist alleen te antwoorden dat zijn Fuhrer dat had gedaan. Ik ging weer terug naar het kamp en kwam in hetzelfde groepje officieren als te voren in Stanislau, bij van Boven, Bruyns, en anderen. En dat was het einde van mijn vergeefse ontsnappingspoging.

het Vaderland 07-03-1945
Bron: http://kranten.kb.nl/

Na de oorlog heb ik met veel moeite kunnen ontdekken, dat Elizabeth Boon in Augustus '45 voorzitter was van de meisjes- studenten - vereniging in Leiden, naar ik haar opzocht. Zij was de dag na de invasie met de hele groep op transport gesteld naar Vught, doch voor de brug bij Vianen uit de trein gesprongen en ondergedoken.

Van de rest van de groep zouden er  vier het kamp niet hebben overleefd. De pastoor, die mijn kontaktman was geweest en mij naar Rotterdam had gebracht, zou door de Duitsers zijn gearresteerd en in November 1944 zijn gefusilleerd. Mevrouw Vrins (Maria Hendrica Otten, echtgenoote van F.C. Vrins, 1ste luit der Genie (gevangen in Neu-Brandenburg) is bij het bombardement op het Bezuidenhout-kwartier omgekomen.

 

meer over Elizabeth Boon

Meer over J.L. Zegers

 

 

 

 

 

 

 

Vaderland 06-03-1945, 3 maart 1945 Den Haag gebombardeerd

 
Foto: Harry Isbrucker met de latere Koningin der Nederlanden Juliana 1950 

De Koningin en de Prins vertrokken naar Engeland
en kwamen te Dover aan

Zij werden ontvangen door de eerste officier van HR. MS. Jacobvan Heemskerck", kapitein-luitenant ter zee H. Isbrucker

De familie Isbrücker

De familie Isbrücker is afkomstig uit Zweden. De naam Isbrücker is de laatst gewijzigde versie van een aantal voorgaande op Eiszbrecher lijkend namen is Isbrücker, met umlaut. De Isbruckers zonder umlaut zijn er ook, doch allen hebben dezelfde aartsvader, een ijsbreker die met zijn baas, een Zweedse graaf die rond 1600 naar Duitsland is verhuisd.

De vroegst bekende stamvader is geboren in 1645 in Langenfeld en daar vermoedelijk ook overleden op 70-jarige leeftijd. Vijf generaties later is Rijk David Isbrücker geboren in Nijmegen,1789. Zijn zonen worden in Den Haag geboren: Jan Hendrik (1815-1860) en Hendrik Sander (Den Haag, 1819- ?).

Nu vindt een vertakking plaats waaruit mijn voorvaderen ontstaan en die van Harry Isbrücker.

De zoon van ene Hendrik Sander krijgt in 1850 of in 1866 een zoon, eveneens genaamd Hendrik Sander. De laatste Hendrik S. is de vader van Harry (1905 - 1997). Harry is kinderloos gebleven.

Zijn broer heet Jacobus Christiaan Johannes, geboren in Den Haag (1897) gestorven in Eindhoven (1981). Zijn enige zoon Harry Anthony is in 1958 van Eindhoven naar Canada geëmigreerd. In Canada woont Kathleen Pick. Ze is (of was ?) de schoondochter van Anthony en de echtgenoot Victor. Victor heeft nog drie broers. Ze wonen allen in Canada


Hendrik Sander Isbrucker (1907) is de vader van Harry Isbrucker

Hendrik Sander Isbrucker  1922

o.a Voorzitter van de Nederlandse Cricketbond, Nederlandse  Cricket Bond,
H.V.V. en N.C.B.



 


Isbrücker, H.S.Een veertigjarig jubileum

J. C. J Jacobus Christiaan Johannes (INES) Isbrucker (rechts) met zijn zoon Harry en Harry Isbrucker (links), in Eindhoven 1938


Harry Isburcker kapitein ter zee, hoofd bureau toegepaste elektronentechniek van het ministerie van Marine
Bron: Nieuwe Leidsche Courant, 08/12/1954; p. 3/8 (http://leiden.courant.nu)

 


In 1963 verlaat H. Isbrucker v.d. Heem


Klik hier extra informatie over J.L.Zegers:

 

http://www.bhummel.dds.nl/gif/zegers.jpg

J.L. Zegers (2e v.l.) tussen overige top vliegkamp ' De Vlijt'


http://www.rhegie.com/ockeloenrijnders.htm

Mijn vader

"Ja, en wat deed mijn vader, Theo Rijnders? Mijn vader zat toentertijd al in een soort illegaal netwerk. Hij had als vertegenwoordiger en zakenman een visum, waarmee hij vrij Duitsland in en uit kon reizen. En dat deed hij ook. Hij was veel weg. Hij vertelde ons weinig van zijn activiteiten, maar achteraf is mij duidelijk geworden dat hij koeriersdiensten vervulde, o.a. mededelingen inzake de Stijkelgroep. De Stijkelgroep was een van de eerste verzetsgroepen, die in Nederland na de inval van de Duitsers ontstond en genoemd is naar haar leider Johan Stijkel.

Een zekere heer Millenaar was de contactpersoon van mijn vader. De heer Millenaar was oorspronkelijk verbonden aan de Nederlandse Ambassade in Berlijn. Toen deze wegens het uitbreken van de oorlog werd gesloten, zette hij zijn werk voort,  maar nu onder de bescherming van het Zweedse gezantschap, dat als Schutzmacht de belangen van de Nederlanders in Duitsland behartigde. Dit was voornamelijk het werk van de heer Millenaar.

Een groot aantal studenten, die in 1943 in Berlijn werden tewerkgesteld, heeft van Millenaars hulp geprofiteerd en zijn hem vaak grote dank verschuldigd.

Zoals we in de Dagboekbrieven lezen deed Harm Waterborg ook meermalen een beroep op mijn vader. Het was niet ongevaarlijk. Op een gegeven moment, toen mijn vader reizend in de trein gesnapt dreigde te worden, heeft hij alle koeriersberichten opgegeten, ondanks dat hij toen al ernstige maagproblemen had.

Na de oorlog is Millenaar voor de Parlementaire Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 verschenen en heeft verslag gedaan van zijn activiteiten. Hij heeft toen ook mijn vader genoemd.

 

Passage uit het verslag van de heer A. Millenaar aan de Enquêtecommissie Regeringsbeleid 1940-1945 Deel 6A en B dd. 5 Juli 1945

 

“Een andere landgenoot, wiens naam in dit verband niet mag worden verzwegen, is de te Berlijn gevestigde koopman M. Rijnders. Deze wist zich steeds op handige wijze een doorlopend visum voor het passeren van de Duitsch-Nederlandsche grens te verschaffen en is eenige malen in de meest urgente gevallen uitsluitend voor z.g. Schutzmachtaangelegenheden naar Nederland geweest. De Heer Rijnders heeft voorts aan talrijke in nood verkerende Nederlanders (o.a. ook gevluchte krijgsgevangen officieren) onderdak verleend.”

 

(De voorletters 'M' van de heer Rijnders is foutief en moet zijn "Th".)

 

In 1952 is mijn vader voor zijn verzetswerk onderscheiden met de Verzetsmedaille in zilver. Omdat hij zoveel tijd aan zijn illegale werk had gegeven en zijn gezondheid ernstig was aangetast en zijn financiële reserves vrijwel volledig waren opgebruikt, werd hem en mijn moeder later een ruim staatspensioen toegekend, dat door de Stichting 1940-1945 werd uitgekeerd. Hijzelf heeft hiervan slechts kort kunnen profiteren. Hij overleed in 1954, maar wist mijn moeder in financieel veilige omstandigheden. Later, in de vijftiger jaren,  had mijn moeder nog de eer te worden uitgenodigd om de krans te leggen bij het Oorlogsmonument op het Domplein in Utrecht."

 

 


 

King Kong - Leven dood en opstanding van een verrader, Frans dekkers
Auteur: Frans Dekkers; Gijs van de Westelaken
Uitgever: Amsterdam : HP-Balans, cop. 1986.
 ISBN 90-5018-013-2
Samenvatting:
Beschrijving van het leven, de activiteiten en de dood onder geheimzinnige omstandigheden van de dubbelspion Christiaan Lindemans (1912-1946).





Meer over
Christiaan Lindemans

http://www.inghist.nl/Onderzoek/Projecten/BWN/lemmata/bwn4/lindema

http://nl.wikipedia.org/wiki/Christiaan_Lindemans



Prof dr. W. J. de Haas ging in 1948 met pensioen
 

 



 Klik hier voor alles over andere Stanislau krijgsgevangenen